vrijdag 12 november 2021

Juristocratie, het parlement en de Barabbasparadox. Een zeer gedeeltelijk antwoord op Reset van Marc Elchardus

 

 

Ik bekijk het blijkbaar spraakmakende boek “Reset” van professor emeritus en socioloog Marc Elchardus met de ogen van een niet-academicus met een opleiding in de moderne geschiedenis, die het grootste deel van zijn beroepsleven als civil servant in de politieke omgeving van het Vlaams Parlement heeft gewerkt. Ik schrijf deze notitie, die slechts een zeer gedeeltelijk antwoord is op de vele problematische aspecten van dit ‘magnum opus’ van een belangrijk opiniemaker op basis van wat ik nog van mijn kennis van mijn toenmalig specialisme, de hedendaagse politieke geschiedenis en van mijn professionele ervaring meedraag. 

 

Ik bekijk het ook met de ogen van een ‘hardnekkige sociaaldemocraat’, een jarenlang lid van de socialistische partij, die tegenwoordig Vooruit heet en niet langer een partij wil genoemd worden. Ik schrijf dit ook uit bezorgdheid dat de beweging waarvoor ik me al vanaf mijn 18 jaar inzet, de marsrichting zou volgen die Elchardus in zijn boek aangeeft. 

 

Ik ga hier niet in op de meer fundamentele vragen die het boek oproept, zoals wat de auteur bedoelt met “de avondschemering van het duizendjarige rijk van de mensenrechten”, het idee van volkssoevereiniteit binnen gesloten grenzen tegen migratiestromen en het naast elkaar bestaan van verschillende beschavingen op mondiaal niveau, die niet met elkaar integreerbaar zijn (naast nog een aantal vanuit geschiedkundig oogpunt discutabele stellingen over onder andere het ontstaan van de natiestaat en nationalisme). Misschien, als het debat dat vereist, kom ik daar later op terug.

 

Naast een bedenking over wat de auteur de ‘juristocratie’ noemt, zal ik het vooral hebben over wat in mijn ogen de rol van de volksvertegenwoordiging[1] in een moderne democratie is. Ten slotte zal ik het hebben over wat ik de Barabbasparadox noem, een door mezelf bedachte term die naar goede sociologische gewoonte verwijst naar het evangelie volgens Matteüs, over wat een verkeerde appel op ‘de wil van het volk’ kan aanrichten in een democratische rechtsstaat.

 

Juristocratie

 

Een van de meest opmerkelijke onderdelen uit Reset is de uitermate scherpe kritiek van de auteur op wat hij de ‘juristocratie’ noemt. Ik vat de analyse van de auteur hier in mijn eigen woorden samen en ongetwijfeld mankeer ik daardoor enkele nuanceringen en geef daar mijn bemerkingen bij.

 

Juristocratie is het beslag dat de rechterlijke macht heeft gelegd op de organisatie van de samenleving. De rechters hebben in een juristocatie het laatste woord over de toepassing en interpretatie van de wetten en dat is volgens Elchardus fundamenteel ondemocratisch, omdat niet de rechters maar het soevereine volk moet bepalen wat recht en rechtvaardigheid is. Die juristocratie moet vervangen worden door een systeem dat een vertaling is van de soevereiniteit van het volk. Het laatste woord over wetten en hun toepassing moet dan ook liggen bij de vertegenwoordiging van de volkssoevereiniteit, het parlement. 

 

Elchardus stelt dat het parlement de regelgeving te allen tijde moet kunnen toetsen en veranderen, zodat het laatste woord in juridische zaken nooit bij rechters ligt, maar bij de volksvertegenwoordiging die in principe de wil van het volk zou moeten representeren. 

 

Hij trapt daarmee ogenschijnlijk een open deur in. Het toetsen van de wetten zou natuurlijk een permanente opdracht moeten zijn van de volksvertegenwoordiging, het orgaan dat de wetten maakt volgens de trias politica, het principe van de scheiding der machten. Elchardus bevestigt met zijn opvatting dat het parlement het laatste woord heeft in de totstandkoming van de wetten, wat binnen een democratische politieke ordening, die op die scheiding der machten gebaseerd is,  niet meer dan normaal is. 

 

Maar hij gaat een brug verder en stelt de legitimiteit in vraag van rechterlijke uitspraken die een uitvoering zijn van al dan niet onvolkomen regelgeving, waarvoor niet de rechter, maar de wetgever verantwoordelijk is. Dat is problematisch. Tenzij men het principe van de scheiding der machten volledig op de schop neemt, moet men de uitspraak van de onafhankelijke rechter, die in principe zou moeten gebaseerd zijn op de wet en op niets ander dan de wet, aanvaarden. Dat is het legaliteitsprincipe waarbij elke burger gelijk is voor de wet. Het principe dat een rechterlijke uitspraak op de wet moet zijn gebaseerd is in wezen een bescherming van de rechten van die burger. Die heeft het recht om alle mogelijkheden die de wet hem/haar biedt uit te putten om eerlijk behandeld te worden, tot en met het aantekenen van beroep tegen een rechterlijke uitspraak, waar hij/zij zich niet bij kan neerleggen. 

 

Dat is de theorie van de onafhankelijkheid van de rechtspraak. In de praktijk blijkt dat nogal wat rechterlijke uitspraken tegen het rechtvaardigheidsgevoel van individuele rechtszoekenden maar ook van grote groepen burgers ingaan. En dus wordt het gezag van de rechters dikwijls in vraag gesteld. Ook in de ogen van Elchardus is rechtspraak door in theorie onafhankelijke magistraten dikwijls een probleem en onrechtvaardig, omdat de rechters het laatste woord hebben in de toepassing van de wet. Dat leidt er dikwijls toe dat rechterlijke uitspraken niet als rechtvaardig worden beschouwd, maar een gevolg zijn van rechterlijke willekeur. 

 

Volgens hem ligt de oorzaak daarvan bij de opvatting van wat wettelijkheid is, zoals die tijdens de Franse Revolutie is ontstaan, namelijk dat de rechters in principe de voor iedereen geldende wet toepassen. Maar dit zuivere revolutionaire principe, dat een einde moest maken aan de rechteloosheid van het ancien regime, werd al snel aangevuld met de mogelijkheid voor de rechters om wetten ook te interpreteren om in de praktijk recht te kunnen spreken. De wet kan immers niet in alle eventualiteiten voorzien, dus is de interpretatiebevoegdheid van de rechter al sinds de Franse Revolutie een noodzakelijke voorwaarde om het recht toe te passen. Dat is voor Elchardus een eerste vaststelling, die aan de basis van juristocratie ligt. 

 

Een tweede vaststelling is de maatschappelijke evolutie dat de relaties tussen mensen steeds meer worden gejuridiseerd. Die relaties worden meer en meer in afdwingbare rechten gegoten, die er dus voor zorgen dat burgers zich ook meer en meer tot de rechter kunnen wenden om hun rechten juridisch af te dwingen. Elchardus geeft kinderrechten, vrouwenrechten, LGTBQ-rechten als voorbeeld. De opsomming die hij geeft, gaat om rechten die je zou kunnen omschrijven als identitaire rechten: ze vloeien voort uit onderdelen van je persoonlijke identiteit zoals leeftijd, seksuele voorkeur of gender. Het valt daarbij op dat hij in zijn opsomming sociale en economische rechten, zoals consumentenrechten, patiëntenrechten of rechten van werknemers in het arbeidsrecht niet vermeldt. Is dat toeval? Of wordt de juridisering van maatschappelijke relaties pas een probleem als er sprake is van een toename van rechtsregels die mensen in hun identiteit zou moeten beschermen? In elk geval zet Elchardus zich sterk af tegen die voor hem verregaande juridisering, die op zijn beurt een onevenredig grote macht aan rechters geeft.

 

Uit de dubbele vaststelling dat de interpreterende rol van de rechter steeds belangrijker wordt omdat de wetgeving ook de neiging heeft steeds ingewikkelder te worden en dat er een proliferatie is van de juridisering van de maatschappelijke relaties en men zich voor de afdwingbaarheid daarvan tot de rechter kan wenden, volgt dan ook het besluit dat de macht van rechters zodanig is toegenomen dat we in een systeem van juristocratie zijn terechtgekomen, waarin de rechterlijke macht op steeds meer terreinen van het maatschappelijke leven  zijn invloed laat gelden. En daarbij bovendien het laatste woord heeft over wat wettelijkheid is, terwijl dat het prerogatief zou moeten zijn van het door het parlement vertegenwoordigde soevereine volk. 

 

Juristocratie is een nieuwe term, maar deze kritiek op de groeiende macht van de rechters gaat al lang mee. De term ‘Gouvernement de juges’ werd al in 1921 door de Franse rechtsgeleerde Edouard Lambert gebruikt[2]en duikt sindsdien regelmatig op. Het is dus geen nieuw concept dat Elchardus hier lanceert. 

 

De oplossing voor het tegengaan van de juristocratie die Elchardus aanreikt is aan het parlement de mogelijkheid te geven om rechterlijke uitspraken te ‘overrulen’. Als dat betekent dat een rechtsregel wordt verduidelijkt of aangepast, is daar in een ideaal functionerend democratisch bestel strikt genomen geen bezwaar tegen. Dat de volksvertegenwoordiging post factum de rechterlijke uitspraak zelf vernietigt, gaat echter te ver. Als de volksvertegenwoordiging de ultieme beroepsinstantie wordt voor rechterlijke uitspraken, dan komt er de facto ook een einde aan het principe van de scheiding der machten. Het parlement wordt dan zelf de hoogste rechtbank. De vraag is of we dat wel willen en of we ons bewust zijn van de verregaande gevolgen daarvan. 

 

Bij Elchardus gaat het bij juristocratie echter fundamenteel om nog veel ingrijpender zaken.  Het boek is in de eerste plaats een requisitoir tegen het dwingende krakter van verdragen en wetgeving die de mensenrechten vastleggen. In zijn inleiding zet de auteur alvast de toon door zijn pijlen te richten op de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, die de Franse revolutionaire assemblee op 26 augustus 1789 heeft aangenomen. Toen is het volgens hem reeds beginnen mislopen, omdat deze verklaring niet vertrok van een volledig humanistische uitgangspunt, namelijk dat de nieuwe grondwet, die zich op deze Verklaring moest enten een menselijke constructie zou zijn, die dus door het soevereine volk te allen tijde moet kunnen worden gewijzigd. De Assemblée Nationale vertrok echter niet van een dergelijke humanistische grondslag, maar baseerde zich op een quasi religieus uitgangspunt, namelijk dat het om onvervreemdbare rechten ging die niet van goddelijke oorsprong zijn, maar zijn ingegeven door de Rede en de Natuur. Zo werd het principe dat alle mensen vrij en gelijk worden geboren omschreven als een  onaantastbare natuurwet. [3]

 

De vaststelling dat zelfs de basis van het nationaal en internationaal recht, de algemeen geldende rechten van de mens, zijn oorsprong niet vindt in wat de wil van het volk is, maar in de ‘hogere principes’ rede en natuur, die net zoals voorheen het geval was bij goddelijke regels, niet in vraag kunnen worden gesteld, doet Elchardus radicaal het dwingende karakter van in internationale verdragen en internationale en nationale wetgeving verankerde grondrechten afwijzen, omdat die in tegenspraak zouden kunnen zijn met de soevereiniteit van het volk. De ultieme juristocratie is voor Elchardus dan ook vooral het dwingende karakter van rechterlijke uitspraken die gebaseerd zijn op een wildgroei aan mensenrechten, dikwijls gelegitimeerd door bovennationale verdragen en bovennationale gerechtelijke instanties, die in conflict komen met wat het soevereine (eigen) volk wil. Die uitspraken moeten dan ook kunnen worden vernietigd omwille van de volkssoevereiniteit.

 

Het ironische is dat deze ideeën over het overrulen van internationale rechtspraak, gebaseerd op mensenrechten, precies worden gepubliceerd op een moment dat er inderdaad in de Europese unie lidstaten zijn die die rechtspraak willen vernietigen of er zich in elk geval hevig tegen verzetten. Het is als het ware een illustratie van wat de gevolgen van deze opvatting over volkssoevereiniteit zijn. Je zal als niet-hetero of als zwangere vrouw, wiens leven door een strikt abortusverbod in gevaar komt, maar in Polen leven …

 

De rol van het parlement

 

Elchardus dicht een belangrijke rol toe aan het parlement als stem van de volkssoevereiniteit. Laat ons daarom wat verder ingaan op hoe het parlement werkt en wat idealiter de rol van een parlement kan zijn in een systeem van scheiding der machten. 

 

We weten ondertussen dat in dit land zowel de federale als regionale parlementen niet echt goed zijn in het toetsen van bestaande wetgeving. Pogingen uit het verleden om in het parlement wetgeving te evalueren, te stroomlijnen en waar nodig op te ruimen, zijn steeds dode letter gebleven. De regelgeving wordt integendeel steeds ingewikkelder, onoverzichtelijker en ja, daardoor ook meer voorwerp van interpretatie door de rechterlijke macht. 

 

Symptoom van die verrommeling is de eindeloze stroom aan ‘reparatiewetgeving’ die ook ik in mijn dertigjarige parlementaire loopbaan heb zien passeren. Meestal gaat het daarbij om het met spuug en paktouw ad hoc herstellen van rechtsregels die ofwel in tegenspraak zijn met andere wetten en decreten of die ongewilde en onvoorziene effecten hebben op het beleid dat men beoogt. 

 

Hoe rommelig en onoverzichtelijk het eindresultaat, dat uiteindelijk in dikke codexen terechtkomt, ook mag zijn, het is niet meer dan normaal, dat als uit een gerechtelijke uitspraak op basis van bestaande regelgeving, blijkt dat geen deugdelijk recht wordt gesproken voor degene die recht zoekt, men die regels zo goed en zo kwaad mogelijk bijstuurt. Het eindresultaat daarvan oogt nooit elegant.

 

Elchardus stelt deze parlementaire praktijk niet onterecht in vraag. De wet zou op zich helder genoeg moeten zijn, zodat er niet voortdurend preciseringen moeten worden toegevoegd, na een problematische toepassing van een wet. Daar valt iets voor te zeggen. Die juridische verrommeling maakt rechtsvinding steeds moeilijker. De vraag is, hoe los je dat op wanneer daarvoor noch parlementaire traditie, noch parlementaire instrumenten beschikbaar zijn?

 

De verwijzing van Elchardus naar het Angelsaksische rechtssysteem dat gebaseerd is op gewoonterecht dat op zijn beurt op slechts een beperkt aantal fundamentele vastgelegde basisprincipes stoelt, gaat niet op, omdat het een fundamenteel verschillend rechtssysteem is dan hetgene dat wij kennen. Alhoewel we moeten toegeven dat het idee van een basiswetgeving, aangevuld met ‘secondary legislation’ op zich interessant is. Als een Brits parlement al aan wetgeving doet, dan is dat door middel van een ‘act’, die de algemene principes vastlegt. Een regering kan op basis van die algemene principes de wet verder toepasbaar maken met bijkomende (of secundaire) regelgeving. Het lijkt op ons systeem, waarbij een wet wordt uitgevoerd door koninklijke en ministeriële besluiten. Alleen houdt bij ons de wetgever zich niet echt in en wordt er voortdurend nieuwe wetgeving gemaakt die dikwijls zeer detaillistisch is, en daardoor ook te weinig fundamenteel en dus vatbaar voor voortdurende aanpassing[4] .

 

Een tabula rasa maken van bestaande wetgeving en met een propere lei beginnen, lijkt een logische oplossing. Alleen hebben we daar in België een slechte ervaring mee. De opeenvolgende staatshervormingen hebben de regio’s de mogelijkheid gegeven hun wetgeving op het terrein van hun nieuwe bevoegdheden volledig te herschrijven en te vereenvoudigen. Meestal is dat niet gelukt. Ik verwijs bijvoorbeeld alleen al maar naar de Vlaamse milieureglementering, die door de VLAREM-besluiten nog vele malen ingewikkelder en onoverzichtelijker werd, dan de oorspronkelijke in verspreide wetten en besluiten opgenomen regelgeving. 

 

Wetgeving wordt in de Belgische politieke traditie in de eerste plaats en zelfs bijna uitsluitend gestuurd door de uitvoerende macht [5]. En dat zijn hier dus de federale en regionale regeringen. Een parlementaire meerderheid legitimeert daartoe de regering die wetgeving initieert, maar heeft zelf slechts een beperkte vinger in de pap van het legislatieve proces. Onze volksvertegenwoordigingen zijn in de uitoefening van hun legislatieve taak in de praktijk vooral stemmachines van meerderheid tegen oppositie, waarbij de regeringsmeerderheid het quasi altijd wint. Dat wil in de praktijk zeggen dat het ontwerp dat een regering bij een parlement indient, doorgaans zonder fundamentele wijziging wordt doorgedrukt. En dan nog dikwijls tegen dwingende deadlines aan, wat een serieuze parlementaire bespreking onmogelijk maakt. Wisselmeerderheden zijn eerder zeldzaam en komen slechts voor als de regeringsmeerderheid instemt met de mogelijkheid tot een wisselmeerderheid. De legalisering van abortus is daarvan een zeldzaam voorbeeld. 

 

Parlementaire meerderheden zijn tijdelijke allianties van politieke partijen die zoveel mogelijk macht willen puren uit het minderheidsaandeel van de stemmen die ze behaald hebben. Het parlement zoals we dat hier en nu kennen is helemaal niet de onafhankelijke stem van volkssoevereiniteit, maar van wat we particratie noemen: de macht van partijen en - wat meer is- van enkele kleine beslissingscenakels van partijleidingen die aan de echte democratische controle ontsnappen[6].  

 

Want partijen zijn in min of meerdere mate oligarchieën, waarin de rank-and-fileleden zelden inspraak hebben bij wat de partijleiding beslist. Dus ook binnen de eigen partij is er tegenover de partijtop slechts weinig transparantie en mogelijkheid tot democratische controle op de beslissingsprocessen door de leden van de partij. De “ijzeren wet van de oligarchie” werd in 1911 gemunt door een socialistische socioloog, Robert Michels die vaststelde dat de toenmalige meest democratische partij, de Duitse SPD, ook in de ijzeren greep van een partij-oligarchie zat[7]. Michels trok daaruit zijn conclusies, evolueerde naar het omarmen van de autoritaire staatsordening en werd uiteindelijk een aanhanger van het fascisme van Mussolini. Ik vermeld het maar om het eens niet over het historische voorbeeld van Hendrik De Man te hebben van een sociaaldemocraat die de democratie afzweert.

 

Om de relativiteit van het theoretische model van het verkozen parlement als emanatie van het soevereine volk te illustreren,  geef ik hier als parenthese nog een eenvoudig en beperkt voorbeeld van hoe parlementen omgaan met hun rol als vertegenwoordiging van het volk. 

 

De uitvoering van een door het parlement gestemde wet kan diepgaand ingrijpen op het rechtvaardigheidsgevoel van burgers die rechtstreeks de gevolgen van de wet ondervinden. Nogal wat regelgeving gaat over het toekennen (of afnemen) van financiële voordelen aan burgers. De getroffen maatregelen hebben altijd een strikt vastgelegde begin- of einddatum. Voorbeelden genoeg, of het nu gaat over premies voor renovatie, kinderbijslag of verhoging van de pensioenleeftijd. Mensen die door die strikte timing in een slechtere financiële regeling terechtkomen, voelen dat meestal als bijzonder onrechtvaardig aan. Hierover worden tientallen verzoekschriften aan het parlement aangeboden door zich benadeeld voelende burgers. Een verzoekschrift aan het parlement zou men kunnen beschouwen als een uitstekend instrument om de volkswil te laten doordringen tot de hoge parlementaire vergadering. Dikwijls worden dergelijke verzoekschriften in naam van grote groepen burgers ingediend, maar blijft dit beroep bij de volksvertegenwoordiging zonder gevolg. Het gaat hier om een specifieke soort van verzoekschriften, maar over het algemeen heeft het grondwettelijk vastgelde petitierecht geen grote invloed op de parlementaire besluitvorming, alhoewel er zeker door regionale assemblees pogingen werden ondernomen om dat petitierecht te herwaarderen en te activeren [8].

 

Voor alle duidelijkheid, in dit voorbeeld gaat het niet over het overrulen van een rechterlijke uitspraak. Een rechter, hoeveel interpretatiemogelijkheden die ook zou mogen hebben, kan niets veranderen aan het dwingende karakter van een door de wet opgelegde datum. Een burger die bijvoorbeeld bij de Raad van State - toch ook een rechtscollege dat verondersteld wordt onafhankelijk te zijn - bezwaar zou aantekenen, vangt bij dat publiekrechtelijk college altijd bot in dat geval. 

 

Waar het me hier om gaat is de dynamiek die het doortrekken van een vorm van volkssoevereiniteit kan veroorzaken, die losstaat van de representatieve democratie, waarbij minderheidsgroepen niet alleen kunnen vragen om bestaande regelgeving te veranderen, maar ook dat die regelgeving niet op hen van toepassing zou zijn. Ik stel me nu de vraag: is het niet de uiterste consequentie van wat Elchardus voorstaat in zijn opvatting over het wegwerken van juristocratie? Dat individuele of groepen van burgers, het parlement vragen om een gestemde wet te overrulen, omdat die negatief uitpakt voor hen? 

 

Hoe dan ook ligt de sleutel voor een meer democratische werking van het politieke systeem bij de volksvertegenwoordiging en is het dus belangrijk om een visie op de werking van het parlement te ontwikkelen die ook echt in de praktijk tot meer democratie leidt. 

 

Hieraan wordt al sinds het begin van de jaren negentig gesleuteld, grofweg van toen de legitimiteit van de politiek in vraag werd gesteld ten tijde van de Witte Mars, toen een schokkende gebeurtenis het onvermogen van zowel politiek als justitie aan de oppervlakte bracht. Bij één van de initiatieven van politieke vernieuwing die in de nasleep daarvan zijn genomen was ik nauw betrokken en kan ik uit ervaring over meespreken.

 

Toen het Vlaams Parlement in 1996 voor het eerst rechtstreeks verkozen werd en als nieuwe assemblee met een propere lei zou kunnen beginnen, werd onder leiding van de eerste parlementsvoorzitter Norbert De Batselier een proces van parlementaire vernieuwing gestart, met een redelijk grote ambitie: het best functionerende parlement van België en zelfs van Europa worden. Er werd daarbij over het muurtje gekeken en we gingen op zoek naar de best practices in Europese nationale en regionale parlementen. [9]

 

Vertrekpunt was dat een volksvertegenwoordiging drie fundamentele opdrachten heeft: wetgeving,  legitimering van en controle op de regering en goedkeuring van de jaarlijkse begroting, waardoor de regering de middelen krijgt om te besturen[10]

 

We voegden er nog een vierde opdracht aan toe: de organisatie en versterking van de band van het parlement met de burger. Traditioneel was het parlement een afgesloten hoge vergadering, waar de burger letterlijk geen fysieke toegang had. Om een voorbeeld te geven: commissievergaderingen, waar het eigenlijke parlementaire debat wordt gevoerd, waren besloten vergaderingen, waarvan zelfs de verslagen geanonimiseerd waren. Het Vlaams Parlement moest daarentegen letterlijk een glazen huis worden, dat transparant moest werken en waar de burger welkom zou zijn. Niet alleen als geïnteresseerde bezoeker maar ook als maatschappelijke getuige, die zijn/haar inbreng zou kunnen doen in de parlementaire debatten.

 

Bij het herschrijven van de rol van de volksvertegenwoordiger in een parlement dat als een glazen huis moest werken, vonden we onder andere inspiratie bij politoloog Wilfried De Wachter, die lid was van de academische commissie die het vernieuwingstraject begeleidde. De Wachter stelde dat een volksvertegenwoordiger in de eerste plaats een functie heeft als ‘democratisch relais’ tussen burger en beleid. Hij/zij is de tussenschakel die enerzijds de signalen en bekommernissen van de bevolking opvangt en doorstuurt naar het beleid (bottom up[11]) en anderzijds het beleid naar de bevolking vertaalt (top down). Zowel vanuit een positie in de meerderheid als in de oppositie, zou dat de belangrijkste bekommernis van een individuele volksvertegenwoordiger moeten zijn. In de visie van Elchardus is een volksvertegenwoordiger vooral een antenne van wat er bij het volk leeft. In de visie die wij voorstonden is hij/zij ook een vertaler van de politiek naar het volk toe. Als het ware een woordvoerder van de democratie in haar geheel en van het parlement in het bijzonder. 

 

Dat is een visie op de eigenheid van de volksvertegenwoordiging die fundamenteel verschilt van die van Elchardus . Want als men dit principe hanteert, gaat men er ook van uit dat een volksvertegenwoordiger, of hij/zij nu in de meerderheid of in de oppositie zit, hoe dan ook de principes van de parlementaire democratie moet aanhangen of verdedigen. In de visie van Elchardus is het best denkbaar dat volksvertegenwoordigers tegenstanders zijn van de bestaande democratische rechtsordening en is dat gelegitimeerd als er kiezers zijn die vertegenwoordigers met een anti-democratische instelling hebben verkozen. Men ziet direct dat dit een zeer fundamentele discussie is. Het is de vraag of de democratie zichzelf moet beschermen tegen krachten die antidemocratisch zijn en of daarvoor dwingende regels gelden?

 

Voor het antwoord van Elchardus op die vraag is een zinsnede in Reset bijzonder veelzeggend en eigenlijk nogal verbijsterend. Ik citeer letterlijk: “De Duitse grondwet heeft artikelen die niet kunnen worden veranderd. Daarom kan dat land niet worden beschouwd als een volwaardige, volwassen democratie.”[12]  Serieus?

 

We hebben bij ons benchmark-onderzoek ook een viertal Duitse regionale parlementen bezocht en als er al iets opviel dan was dat de volwassenheid en de efficiënte werking van de Duitse politieke instellingen, en met name ook van de regioparlementen. Duitsland heeft natuurlijk een bijzonder bezwaard verleden, en als er in de opbouw van de nieuwe staatsordening in de Bondsrepubliek tijdens het decennium na de tweede wereldoorlog al één hoofdbekommernis was, dan was dat de wil om nooit meer het af te glijden naar een oorlogszuchtige en moorddadige dictatuur. Er werden dan ook grendels ingebouwd die dat moesten garanderen, zoals inderdaad ook delen van de grondwet die niet zouden kunnen worden veranderd. Maar niet alleen dat, ook grote aandacht voor burgerschapsvorming in alle geledingen van de maatschappij was één van die instrumenten. Elchardus zou de overheidsinstellingen die zich in de verschillende Länder bezighouden met die burgerschapsvorming, die vooral de waarden van de democratie moeten uitdragen, wellicht beschouwen als indoctrinatie. In een land waar de democratie letterlijk op de puinhopen van het nazisme terug moest worden opgebouwd, was die burgerschapsvoming echter een noodzakelijkheid.[13]

 

De Duitse democratie heeft haar deugdelijkheid ondertussen ruim bewezen, ook na de moeilijke integratie van Oost-Duitsland na de val van de muur. Dat kanselier Merkel op het hoogtepunt van de migratiecrisis durfde zeggen ‘Wir schaffen das’, mag daar een bijkomend bewijs van zijn. Dat Duitsland geen volwaardige en volwassen democratie zou zijn is een groteske bewering, die enkel ingegeven is door de vaststelling dat de Duitse Grondwet niet beantwoordt aan het ideaaltypische model van volkssoevereiniteit dat Elchardus voor ogen heeft. 

 

Om de volksvertegenwoordigers hun opdracht van tussenschakel tussen burger en beleid te laten spelen, zou het het parlement dan ook nieuwe procedures en instrumenten moeten ontwikkelen om deze taak vorm te geven: hoorzittingen, maatschappelijke debatten over de grote problemen van de Vlaamse samenleving, publiekswerking, een educatieve dienst voor de scholen, enzovoort. Maar ook de oprichting van drie gespecialiseerde paraparlementaire instellingen die rechtstreeks met het parlement verbonden zijn en die ook een relais-functie hebben: de Vlaamse Ombudsdienst, het Vlaams Kinderrechtencommissariaat en het Vlaams Instituut voor Vrede en Geweldpreventie.

 

De opvatting van een volksvertegenwoordiging als democratische tussenschakel is veel realistischer en werkzamer dan het hooggestemde en tamelijk theoretische beeld van een parlement als uitdrukking van de soevereine volkswil. Hoe bevlogen dit ook klinkt, dat is veel te hoog gegrepen en herleidt het parlement tot een hoge vergadering, die haar praktijk moet baseren op iets ongrijpbaar en ideëel, wat uiteindelijk de kloof tussen burger en beleid alleen maar zal vergroten. Volksvertegenwoordigers moeten zich met de grote en kleine problemen van de burgers bezighouden en dat vertalen naar wetgeving en beleid en er tegelijkertijd zorg voor dragen dat hetgeen het parlement realiseert bij de bevolking als legitiem wordt ervaren.

 

Het staat als een paal boven water dat zij die taak des te beter kunnen uitvoeren als ze de particratie, het belang van de eigen politieke fractie en van hun eigen partijbureaucratie kunnen overstijgen. Van de volksvertegenwoordiging in de eerste plaats een uiting van de abstracte soevereine volkswil maken, sluit de volksvertegenwoordigers precies op in het ideologische keurslijf van hun partij. Ik wil daarmee niet zeggen dat het verkeerd zou zijn aan politiek te doen vanuit een duidelijke maatschappijvisie, maar die moet voortdurend aan de maatschappelijke realiteit worden getoetst om niet vast te lopen in ideologische loopgraven. 

 

Elchardus voegt met zijn voorstel over het 'volksberoep' aan het parlement een bijkomende opdracht toe: de stem van het volk laten horen om een einde te maken aan de juristocratie door het verbreken van rechterlijke uitspraken die in strijd zouden zijn met de volkssoevereiniteit.  

 

Wat betekent dat in de praktijk? Hoe wordt de wil van het volk gemeten? Zijn oplossing is eerder simplistisch: richt een van de regering en parlement onafhankelijk instituut op  dat voortdurend de wensen, zorgen en opvattingen van de burgers monitort en in kaart brengt. Eigenlijk een soort permanent opinie-onderzoek, dat de politiek informeert over de stand van de samenleving. Zonder denigrerend te doen, je moet een socioloog zijn om met een dergelijk voorstel af te komen en te denken dat het mogelijk is een instituut op te richten waarvan het gezag door alle politieke partijen zou aanvaard worden. 

 

Dan is de opvatting van de volksvertegenwoordiger als democratische tussenschakel veel eenvoudiger en praktischer. Bovendien, het is echt niet nodig om een nieuwe politieke koterij op te richten in de vorm van een dergelijk instituut. Er zijn al instrumenten genoeg om de temperatuur van de samenleving te meten, onder andere met het statistische apparaat dat zowel de federale als de regionale overheden ter beschikking hebben. Alleen wordt dat apparaat niet efficiënt genoeg gebruikt [14]. Dit gezegd zijnde zou het bijzonder nuttig zijn dat er ook in België en in de regio’s iets zou bestaan als het Sociaal Cultureel Planbureau dat in Nederland met sociaal-wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van parlement en regering echt bijdraagt tot ontwikkeling van een beter beleid. 

 

Ten slotte nog een woordje over de legislatieve functie van het parlement. Zoals hierboven reeds is gezegd, wordt wetgeving vooral geïnitieerd door de regering, door de uitvoerende macht dus. Voor Elchardus is dat een bewijs van de ondemocratische werking van ons parlementair stelsel en moet wetgeving uitgaan van de vertegenwoordiging van het soevereine volk, van het parlement zelf. 

 

De vraag is echter of deze werkwijze inderdaad een bewijs is dat het systeem fundamenteel ondemocratisch is. Ook hier zeg ik vanuit eigen ervaring dat dat zeker niet het geval is. Tenminste als het Parlement zijn legislatieve functie ernstig neemt. Dat betekent dat elk wetgevend initiatief van de regering binnen het parlement nauwgezet besproken wordt en waar nodig, onder andere op basis van signalen uit de samenleving, wordt geamendeerd. 


Van een dergelijke nauwgezette bespreking moet dan een gelegitimeerd (dus door de parlementsleden goedgekeurd) verslag worden gemaakt, waarvan de ultieme functie is dat het een bron voor de rechterlijke macht is om de wetgeving te interpreteren. Daardoor kan het grote bezwaar dat Elchardus heeft tegen de interpretatiebevoegdheid van de rechter, voor een groot deel gepareerd worden, omdat de rechters bij interpretatie kunnen verwijzen naar de interpretatie die het parlement zelf aan de wetgeving heeft gegeven, zoals die is weergegeven in het parlementaire verslag. 

 

Maar om deze wetgevende functie ook echt te verbeteren is een verregaande professionalisering en rationalisering van de parlementaire legislatieve werking nodig. En dat is geen gemakkelijke opdracht, want goede regelgeving vergt deskundigheid en vooral tijd. Twee zaken die op dit ogenblik ontbreken. De legislatieve functie van het parlement zou dus sterk moeten worden opgewaardeerd , wat onder andere inhoudt dat men wetgeving niet op een drafje afhandelt en vooral dat de volksvertegenwoordigers een juridisch-wetenschappelijk apparaat ter beschikking hebben om hun legislatieve functie deskundig te ondersteunen.

 

De vernieuwingsoperatie in het Vlaams Parlement, die wel resultaten heeft geboekt op het vlak van het glazen huisbeleid, is op dat terrein niet ver geraakt. Er werd wel een legislatieve cel opgericht, maar die was onderbemand en werd in zijn werkzaamheid van in het begin beperkt tot het geven van juridisch advies aan volksvertegenwoordigers bij het schrijven van decreetsvoorstellen. Met het echte wetgevende werk, namelijk het onder de loupe nemen van de decreetsontwerpen van de regering, mochten deze juristen zich niet bezighouden. 

 

  

 

De Barabbasparadox

 

“Ondertussen haalden de hogepriesters en de oudsten het volk over: ze moesten om Barabbas vragen en Jezus laten doden. Weer nam de prefect het woord en hij vroeg opnieuw: “Wie van de twee wilt u dat ik vrijlaat?””Barabbas” riepen ze. Pilatus vroeg hun: “Wat moet ik dan doen met Jezus die de messias wordt genoemd?” Allen antwoordden: “Aan het kruis met hem!”. Hij vroeg: “Wat heeft hij dan misdaan?” Maar ze schreeuwden alleen maar harder: ”Aan het kruis met hem”.[15]

 

Het passieverhaal over hoe de volkssoevereiniteit beslist over leven en dood van een moordenaar of van een onschuldige, die niets ten laste kan worden gelegd, en die er uiteindelijk toe leidt dat de moordenaar wordt vrijgelaten en de onschuldige ter dood wordt veroordeeld,  geeft de bijbelse illustratie van wat ik de Barabbasparadox noem. De wil van het volk blijkt niet onschuldig te zijn. Die wil wordt in een richting met noodlottige afloop gestuurd door een elite van volksoudsten en hogepriesters, die hun macht bedreigd zien. De wet, vertegenwoordigd door de Romeinse prefect Pilatus, wordt overruled door de  wil van het volk.[16]Ook al is Barabbas een moordenaar en kan Jezus volgens de Romeinse wet niets ten laste worden gelegd. De Barabbasparadox betekent dan ook dat de wil van het soevereine volk, met een beetje kwade wil ook te omschrijven als het ‘gesundenes Volksempfinden’, wel democratisch lijkt, maar in de praktijk tot rechteloosheid leidt.

 

Het gebruik van die term ‘gesundens Volksempfinden’ is hier overigens op zijn plaats, omdat dit concept zijn oorsprong vindt in de Duitse romantiek bij denkers als Johann Gottfried von Herder, een historisch antirevolutionair referentiepunt van Elchardus, zoals blijkt uit het citaat van Herder in de aanhef van het boek. In de nazitijd werd het een rechtsbron, die rechters de mogelijkheid gaf hun vonnissen en straffen niet langer op de wet te baseren, maar op wat zij als de gezonde opvattingen van het volk beschouwden. Waarmee een einde kwam aan het sinds de Franse revolutie geldende legaliteitsbeginsel (geen straf zonder wet) en de bevolking werd overgeleverd aan moorddadige rechterlijke willekeur.

 

Vanzelfsprekend gaat Elchardus niet zo ver om het legaliteitsbeginsel als zodanig aan te vechten en stelt hij een parlementaire procedure voor. Hij stelt dat de volkssoevereiniteit moet hersteld worden, door de sterke vormen van juridische toetsing, waarbij het laatste woord over wettelijkheid bij rechters en niet bij het volk ligt, af te schaffen. Hij heeft het daarbij over nationale consitutionele hoge gerechtshoven of over internationale instanties zoals het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. “Juridische suprematie moet worden vervangen door politieke suprematie”. En dat is dus een taak waarop politieke partijen “die het goed menen met de democratie” zich moeten toeleggen, daarbij ondersteund door bekwame juristen. Wanneer het  om een rechterlijke uitspraak gaat die nationale rechtspraak ondergeschikt maakt aan transnationaal recht, dan moet een zogenaamd “volksberoep” kunnen worden aangetekend, dat die uitspraak vernietigt. Hij heeft het daarbij over een bijzondere parlementaire meerderheid die zich over dat volksberoep zou kunnen uitspreken. 

 

Waar het bij Elchardus fundamenteel om gaat is dat er een einde moet komen aan het ‘Duizendjarige Rijk van de Mensenrechten’, of althans van de nationale en transnationale regelgeving en verdragen die het primaat van de mensenrechten vastlegt. Door dat primaat  wordt de wil van het soevereine volk immers aan banden gelegd.

 

De universaliteit van de mensenrechten is bovendien een westerse uitvinding, terwijl er grote delen van de wereld zijn, waar die in de praktijk niet gelden, ook al wordt er door het lidmaatschap van internationale organisaties van landen die de mensenrechten met de voeten treden, lippendienst aan bewezen. Voor Elchardus, die zoals op diverse plaatsen in Reset blijkt de ideeën van Samuel Huntington over de botsing van de beschavingen niet ongenegen is, zijn de mensenrechten zoals ze in de westerse democratiën worden beleden hoegenaamd niet universeel, en moet op geopolitiek vlak het naast elkaar bestaan van verschillende politieke stelsels aanvaard worden. Missioneringsdrang of het met geweld opleggen van de westerse visie op mensenrechten zijn dan ook uit den boze.

 

We zijn er ons wel degelijk van bewust dat nogal wat imperialistische oorlogen door het westen werden gelegitimeerd als pogingen om dictaturen te vervangen door op mensenrechten gebaseerde democratieën, terwijl het in de praktijk ging om geopolitieke en economische belangen van westerse grootmachten en dan vooral van de Verenigde Staten.

 

Maar zelfs met dat besef, zou dat niet mogen betekenen dat we afstand nemen van het principe van algemene mensenrechten, die mondiaal gelden, en van de noodzaak van een permanent beschavingsoffensief dat dit principe wereldwijd ingang wil doen vinden. Is dat paternalisme? Absoluut niet. Waarom zouden we grote delen van de wereldbevolking de rechten willen ontzeggen, die we voor onszelf vanzelfsprekend zouden moeten vinden? 

 

In laatste instantie is de opvatting dat we niet langer moeten vasthouden aan algemene mensenrechten een legitimatie voor het voeren van een anti-immigratiepolitiek. Als we ons erbij neerleggen dat mensenrechten niet gelden voor mensen in andere continenten, moeten we om onszelf te beschermen de grenzen sluiten. Terwijl de logica toch zou zijn, dat de enige mogelijkheid om een einde te maken aan ongecontroleerde migratie precies is dat de mensenrechten, in de brede betekenis het recht op een menswaardig leven, algemeen zouden gelden zodat de inwoners van landen waar die niet bestaan niet gedwongen zouden worden om hun recht op menswaardig leven af te dwingen door te migreren naar die delen van de wereld waar de mensenrechten wel gelden. 

 

Het is duidelijk dat voor Elchardus het beroep op de volkssoevereiniteit een breekijzer is om een krachtdadige anti-immigratie politiek door te drukken. Het ‘gesundenes Volksempfinden’ zegt dat onze cultuur en samenleving bedreigd wordt door ongecontroleerde massamigratie, maar die wil van het volk wordt niet gehoord. Dat ligt aan het feit dat die volkswil wordt aan banden gelegd door bindende wetten en verdragen die de mensenrechten vastleggen. Aldus de redenering van Elchardus.

 

Er wordt wat gemakkelijk van uitgegaan dat er een meerderheid bestaat voor het doorvoeren van een volledig gesloten grenzenbeleid, dat migratie volledig aan banden legt. Er is meer integratie en bereidheid tot het opnemen van migranten dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. In de praktijk is onze westerse samenleving kleurrijker en diverser geworden, en hebben mensen daar op zich geen problemen mee, wanneer die integratie goed verloopt en de diversiteit als een verrijking wordt ervaren. 

 

Er zijn echter moderne hogepriesters aan het werk, die bewust aansturen op xenofobie en maatschappelijke polarisatie en wel omdat bepaalde economische en politieke elites zich daardoor bedreigd voelen. Ik heb het over de rijkelijk gefinancierde klassieke en sociale media-conglomeraten, die toegang verlenen tot die hogepriesters om het volk op te hitsen. 

 

We hebben op dit ogenblik in het westen de keuze: we volgen de hogepriesters en stevenen af op verdere polarisatie en tweespalt, met desastreuze gevolgen voor onze toekomst en die van onze kinderen, of we blijven sterk inzetten op mensenrechten en op een politiek die de mensenrechten verder verankerd. Om zo tot een solidaire samenleving en internationale samenwerking te komen die de ware problemen aanpakt die de mensheid bedreigen, zoals de klimaatverandering en de toenemende mondiale ongelijkheid. 

 

Dat is dus de Barabbasparadox waarvoor moet worden gewaarschuwd als de verregaande ideeën van ideologen als Elchardus in de praktijk worden gebracht. Wanneer het door oncontroleerbare elites aangevuurde volk aanstuurt op het opzij zetten van de wetten, neemt rechteloosheid het over en is het finale gevolg daarvan dat het volk zelf ten onder gaat. 

 

En de politiek, die op die manier capituleert en het pad van de wettelijkheid verlaat, zal achteraf kunnen zeggen: we hebben enkel de wil van het volk uitgevoerd. We wassen onze handen in onschuld 

 

Toen Pilatus inzag dat zijn tussenkomst nergens toe leidde, dat het er integendeel naar uitzag dat men in opstand zou komen, liet hij water brengen, waste ten overstaan van de menigte zijn handen en zei: “ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Zie het zelf maar op te lossen. En heel het volk antwoordde: “Laat zijn bloed ons dan maar worden aangerekend, en onze kinderen.”

 

Tot besluit: de opdracht van de sociaaldemocratie

 

De ideeën van Elchardus zijn waarschijnlijk voor een groot stuk ingegeven door de vaststelling dat de sociaaldemocratie terrein heeft verloren tegenover uiterst rechts, als gevolg van wat er samenhangt met de als problematisch ervaren migratiestromen, zoals het gevoel van vervreemding dat daardoor is ontstaan bij de autochtone werkende bevolking.

 

Een recente studie van de Duitse sociaaldemocratische Friedrich Ebert Stiftung maakt echter duidelijk dat de electorale achteruitgang van de sociaaldemocratie niet volledig te relateren is aan de migratieproblematiek.[17] De overstap van het klassieke sociaaldemocratische electoraat naar uiterst rechts moet worden gerelativeerd. “Only a small proportion of the Western European working class supports the radical right. In addition, only a small proportion of radical right voters used to be supporters of social democratic parties”. 


Sociaaldemocratische partijen die denken winst te kunnen boeken door het programma van uiterst rechts over mensenrechten en migratie over te nemen, vergissen zich dan ook schromelijk.

 

Als er winst valt te boeken voor de sociaaldemocratische partijen, dan is dat door een synthese van oude en nieuwe linkse strategieën. Dat betekent onder andere het aloude gevecht voor sociale rechten en dus een versterking van de sociale zekerheid en de verdediging van de fundamentele rechten en vrijheden combineren met een politiek van integratie en diversiteit en van zorg voor de planeet. En dat alles met een eerlijke poging om de huidige politieke en maatschappelijke polarisatie om te buigen tot een politieke cultuur van samenhorigheid en samenwerking.

 

De recente vooruitgang van de sociaaldemocratie  bij de verkiezingen in verschillende Europese landen wijst op een historisch momentum: waarschijnlijk is ‘het volk’ de polarisatie beu, en snakt het naar politiek leiderschap dat de problemen echt aanpakt. Het is ook aan de Belgische en Vlaamse sociaaldemocratie, die gestoeld is op een lange democratische traditie maar ook op onschatbare bestuurservaring, om dit momentum aan te grijpen.

 

En dus wil ik dat mijn partij/beweging doof blijft voor de sirenenzang van reactionaire ideologen als Marc Elchardus. 

 

 

 



[1] Ik gebruik in deze notitie de woorden “volksvertegenwoordiging’ en ‘parlement’ als synoniem. Als ik over ‘het parlement’ spreek, dan verwijs ik niet naar één specifiek parlement van de 5 assemblees (6 als je het Europees parlement meetelt) die dit land telt, maar heb ik het over de volksvertegenwoordiging in de Belgische parlementaire traditie. Wanneer ik het meer in het bijzonder over het Vlaams Parlement heb, de assemblee waar ik 28 jaar heb gewerkt en die ik dus het beste ken, geef ik dat duidelijk aan.

[2] Edouard Lambert (1866-1947) was één van de grondleggers van de studie van internationale rechtsvergelijking in Frankrijk en gebruikte deze term in een studie over het Amerikaanse rechtssysteem Le Gouvernement des juges et la lutte contre la législation sociale aux États-Unis. L’expérience américaine du contrôle judiciaire de la constitutionnalité des lois, Paris, Marcel Giard & Cie., 1921. 

[3] Deze beoordeling van Elchardus over het tot stand komen van de Verklaring van de Rechten van de Mens wordt te veel uit zijn historische context gerukt. Een van de belangrijkste inspirators was markies de la Fayette, die een actieve rol had gespeeld in de Amerikaanse revolutie, en die zich dan ook inspireerde op de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring, die ook uitging van onveranderlijke principes, zoals uit de aanhef ervan blijkt: “We hold these truths to be self-evident”. Het ging in die verklaring over drie basisprincipes: politieke gelijkheid, natuurlijke rechten en de soevereiniteit van het volk. Zie hierover: Jill Lepore, Deze waarheden, een geschiedenis van de Verenigde Staten, Amsterdam, de Arbeiderspers, 2020. Het idee om een constitutie op vaste principes te stoelen markeert het einde van het ancien regime. De Verklaring van de Rechten van de Mens werd ook niet voetstoots aangenomen, maar was het resultaat was van passionele debatten waarin belangengroepen en politieke stromingen van reactionair tot revolutionair tegenover elkaar stonden in de Assemblée Nationale. Zie hierover onder andere Simon Schama, Burgers een kroniek van de Franse Revolutie, Amsterdam, uitgeverij Contact, 1989, p. 433-474.

[4] Dikwijls wordt de noodzaak om bepaalde materies gedetailleerd via een wet (of decreet) te regelen dan ook nog opgelegd door hogere wetgeving. Zo leiden de grondwettelijke verankerde principes die de onderwijswetgeving sturen tot onoverzichtelijke onderwijsdecreten, die het moeilijk maken om fundamentele bijsturingen in het Vlaamse onderwijs door te voeren. Een ander voorbeeld zijn de jaarlijkse programmawetten en -decreten, die voortdurend wettelijke regels moeten bijsturen om de uitvoering van de jaarlijkse begroting mogelijk te maken. Terecht wordt het legitieme karakter van deze onoverzichtelijke verzamelwetgeving in vraag gesteld.

[5] Uit de internationale benchmarkstudie die begin deze eeuw vanuit het Vlaams Parlement werd uitgevoerd bleek bijvoorbeeld dat in de Noord-Europese parlementaire traditie, zoals in Zweden of Denemarken, men ervan uitgaat dat het de taak van de regering is om wetgevende initiatieven bij het parlement in te dienen omdat de regering het best toegerust is om nieuwe wetten voor te bereiden. Ook al gaat het om een minderheidsregering. Eigen wetgevend initiatief van volksvertegenwoordigers is er quasi onbestaande. Het is natuurlijk wel het parlement dat die voorstellen van de regering al dan niet aanneemt of te amendeert. Zie Stefaan Mergaerts, Het parlement als decreetgever, in Levende democratie, de kracht van een parlement in de 21ste eeuw, Tielt, Lannoo, 2004, p. 40.

[6] Het probleem van de particratie wordt overigens in ongeveer dezelfde termen ook door Elchardus erkend in de paragraaf ‘De executieve staat’ in Hoofdstuk 17 ‘Terug naar een democratie met kiezers’ (p. 725 e.v. op e-reader). Alleen stelt hij dat particratie geen oorzaak is van die executieve staat, maar een gevolg ervan. 

[8] Ludo M. Veny en Siska Castelein, Het petitierecht in het Europa van de regio’s: een onderzoek naar participatieve democratie, inLevende democratie, p. 137-160 

[9] De resultaten van het vernieuwingsproject werden gepubliceerd in een uitgebreid rapport dat aan het Uitgebreid Bureau van het Vlaams Parlement werd voorgelegd en in het hierboven geciteerde boek “Levende democratie: de kracht van een parlement in de 21steeeuw”, onder redactie van Norbert De Batselier, Uitgeverij Lannoo, Tielt 2004.

[10] Het principe ‘No taxation without representation’. Om beleid te kunnen voeren heeft de regering de financiële middelen nodig en die moeten jaarlijks worden toegekend door de volksvertegenwoordiging. Dit is als het ware het ultieme consecratie van de zeggingskracht van het parlement over de regering.

[11] Volgens Elchardus is het gebruik van de term bottom up denigrerend, omdat het het volk degradeert tot ‘the bottom’. Spijkers op laag water natuurlijk. Bedoeld wordt: het volk, de basis.

[12] In de paragraaf ‘Hoe kiezers op alle manieren worden uitgesloten’ in het hierboven reeds geciteerde hoofdstuk 17 ‘Terug naar een democratie met kiezers’, p. 719 op e-reader). 

[13] Men kan hiertegen inbrengen dat het herstel van de democratie in de Bondsrepubliek ook was ingegeven door de wil van de westerse geallieerden een sterke dam tegen de uitbreiding van de communistische invloedssfeer op te werpen. De opdeling van het land in deelstaten met uitgebreide bevoegdheden was onder andere ook ingegeven door de bekommernis om geen al te sterke eenheidsstaat op te bouwen. Dat speelt allemaal wel mee, maar het uiteindelijke resultaat, dat de Bondsrepubliek een stabiele en goedwerkende democratie werd valt ook met deze vaststelling niet te ontkennen. 

[14] Nochtans is België in het verleden met een figuur als Adolphe Quetelet de voorloper geweest van het gebruik van statistieken en de organisatie van volkstellingen. 

[15] Het bijbelcitaat komt uit het Matteüs-evangelie 27, 15-26 in de Nieuwe Bijbelvertaling, Haarlem, Nederlands Bijbelgenootschap, 2008.

 

[16] Ook al werd Pilatus in zijn beoordeling van schuld of onschuld van Jezus beïnvloed door een externe factor, namelijk zijn vrouw, die met Jezus sympathiseerde. 

[17] Tarik Abou-Chadi, Reto Mitteregger, Cas Mudde, Left behind by the working class? Social decmocracy’s Electoral Crisis and the Rise of the Radical Right. Friedrich-Ebert-Stiftung, 2021.

Geen opmerkingen:

De kast van de vergeten boeken

Toen we op een zonnige herfstdag eind 1979 trouwden, hadden we geen rooie duit. En ook geen meubelen en huisgerief. Toch moest ik trouwen me...