Bedenkingen over de SP.A en de Vlaamse linkerzijde: aanzet tot een debat over eco-socialisme
De toestand van de partij, zoals we die in het allerdiepste Vlaanderen
elke dag aanvoelen
Het was lang (van in
het begin van de jaren negentig van vorige eeuw) geleden, maar in oktober 2012
nam de sp.a van Ranst met een eigen lijst deel aan de
gemeenteraadsverkiezingen. Daarvoor was er een kartel met Groen, dat achteraf
door allerhande, hier niet ter zake doende strubbelingen, was ter ziele gegaan.
De voorwaarden die Groen stelde om in 2012 samen naar de kiezer te stappen
waren voor ons niet aanvaardbaar. We zouden geen nuttige plaats op de lijst
krijgen en we konden ook niet als sp.a-ers op de lijst staan. Na een korte maar
hevige woordenwisseling besloten we te elfder ure zelf op te komen. Een
berekende gok, want met één zetel in de gemeenteraad zouden we bijna zeker op
de wip komen te zitten, en er waren vooraf goede gesprekken geweest over een
mogelijke coalitievorming. De berekende gok liep faliekant af. We haalden
slechts 3,3 percent van de stemmen. Precies het aantal dat Groen alleen minder
haalde dan in de kartelperiode. Laat ons zeggen dat de linkerzijde in Ranst
terugviel van drie op twee zetels. Tot zover de nadelen van niet te willen
samenwerken.
Nochtans hadden we een
heel goede campagne gevoerd. Onze twee brochures waren misschien wel de mooiste
en de meest inhoudelijke van alle partijen. We hadden een geslaagde avond over
de samenaankoop van groene stroom gehad. Onze gezichten waren niet weg te branden
uit de cafés, waar het allemaal te doen was. En toch maar 3,3 percent van de
stemmen! 430 mensen vonden het de moeite om ons te steunen.
Dat is dus de situatie
in het diepe Vlaanderen: ploeteren en weinig resultaat. Overigens, de mooie
campagne die we konden voeren was mogelijk door de persoonlijk investering van
een kandidaat, die volkomen vrijwillig, zonder uitzicht op een mandaat 1500
euro bijdroeg.
De
gemeenteraadsverkiezingen van 2012 waren in het Antwerpse over het algemeen
traumatisch. De slechte plaatstelijke uitslagen werden nog verergerd door de
pijnlijke nederlaag in Antwerpen stad. We werden een partij in crisis. Zo
voelden velen het onder ons aan. Als je niet wint, hebt je weinig vrienden. Ook
dat hebben we gevoeld: mensen gaven er de brui aan en we hadden weinig te
bieden om nieuwe mensen aan te trekken.
De verkiezingen van
mei 2014 vonden plaats op het ogenblik dat de inhoudelijke en organisatorische
crisis van de sp.a het voeren van een goede verkiezingscampagne erg moeilijk
maakte. Inhoudelijke crisis? We hadden
toch een vernieuwingscongres achter de rug, met een “sterk” nieuw programma als
resultaat? Dat viel dan toch niet op tijdens de campagne, die zwalpte en
allerminst radicaal was in het afwijzen van het te verwachten rechtse beleid.
Achteraf was er wel grote
opluchting dat de partij, niettegenstaande die crisis toch niet volledig ten
onder was gegaan. Het resultaat in de provincie West-Vlaanderen gaf bovendien
aan dat electorale afkalving geen onvermijdelijk proces voor de partij was.
Daarna kwamen er de
eerste aarzelende stappen in een politieke omgeving die ons al lang niet meer bekend
was: een rechts beleid op alle niveaus, afscheid van 25 jaar ononderbroken
regeringsdeelname en de gedwongen catacomben van de oppositie, waarin we ons
niet onmiddellijk konden oriënteren.
De moeilijke
aanpassing aan dat nieuwe gegeven heeft de crisis van de partij verder
uitgediept. Daar zijn verschillende redenen voor: een oppositie-rol die niet
uit de verf komt, stuurloosheid door een gebrek aan leiding, partijstructuren
die voor een groot stuk disfunctioneel zijn geworden.
Maar de hoofdreden is
dat de sp.a geen duidelijk profiel heeft. Het ontbreekt de partij aan een
toekomstvisie, die tegelijk radicaal en mobiliserend is en die vooral uitzicht
geeft op een ander soort beleid. Tegelijkertijd kan de sp.a door dat gebrek aan
mobiliserende toekomstvisie zich ook organistorisch niet herdenken. We hebben
het beeld van een oubollige partij, met een onduidelijk programma, die geen
wissel op de toekomst is.
Er wordt nu verwacht
dat we erin slagen door deze crisis zowel inhoud als partijwerking zodanig te
herformuleren, dat er een toekomst is voor een socialistisch politiek project,
dat de hoop en de verwachtingen van de verworpenen der aarde vorm geeft.
Er zijn duidelijk geen
kant en klare oplossingen en veel denkwerk is nodig. Bovendien is het duidelijk
dat een vernieuwing van de sp.a tegelijkertijd moet sporen met een vernieuwing
van de volledige linkerzijde in Vlaanderen. Dat is geen proces dat op enkele maanden
zal afgerond zijn. Laat ons vooral rustig ideeën uitwisselen, zonder door de
adhoc politiek te worden opgejaagd. Dat is ook de bedoeling van deze tekst:
enkele ideeën meegeven, die hopelijk iets bijdragen aan het debat. Sommige
dingen zullen misschien wat hard en zonder nuance worden gezegd. Maar dat is
noodzakelijk: er moet buiten de lijntjes worden gekleurd. Oude vormen en
gedachten zijn gelukkig sterfelijk.
1. Voorbereid zijn op een langdurige
systeemcrisis.
Immanuel Wallerstein, de
grondlegger van de wereldsysteem-theorie heeft er al op gewezen dat het
mondiale kapitalistische systeem niet noodzakelijk het eeuwige leven heeft. Als
historisch wereldsysteem, ontstaan in de 15e-16e eeuw,
loopt het volgens hem zelfs op haar laatste benen en zal het vervangen worden door “iets anders” waarvan
we nog niet weten wat dat precies zal inhouden. In elk geval staan we daardoor
voor een chaotische historische periode die enkele tientallen jaren kan duren
en die niet echt aangenaam zal zijn voor de mensheid en waarvan de afloop niet
te voorspellen valt[1].
Wallerstein heeft het dus niet over een socialistische revolutie of het
ontstaan van een socialistisch systeem, maar over een lange periode van
mondiale instabiliteit. Een aantal tendensen zijn in elk geval duidelijk. Door de globalisering en de
toenemende macht van wereldwijde
monopolies, verliezen natiestaten hun regulerende impact. De “staat” zelf wordt
minder en minder relevant in het sturen van de maatschappij. In zijn uiterste
consequentie leidt dat tot “mislukte staten”,
met alle rampzalige maatschappelijke gevolgen vandien. Een tweede tendens, is de uitputting van de aarde en de
klimaatcrisis, die de toekomst van de gehele mensheid bedreigt en die in feite
ook het gevolg is van de degeneratie van het mondiale kapitalistische systeem.
Dit klinkt redelijk apocalyptisch, maar het is wel de
mondiale context waarin we op lokale Vlaamse, Belgische, Europese schaal
oplossingen moeten zoeken.
“Le capital au XXIeme
siècle” van Thomas Piketty geeft een
cijfermatige bevestiging is van de
catch22 waarin het mondiale kapitalisme zich bevindt. Hij analyseert onder
andere dat de inkomenskloof tussen de superrijke kapitalisten en de rest van de
bevolking in de periode na WOII kleiner is geworden. De reden daarvoor was dat
in dertig na-oorlogse jaren de economie moest worden wederopgebouwd. Die lange kapitalistische bloeiperiode gaf
aanleiding tot een ongebreideld geloof in het systeem. Maar de realiteit is dat deze periode erg atypisch
was voor het kapitalisme. Het zit immers in de aard van het systeem zelf, dat
de kloof tussen een steeds kleinere groep rijke kapitalisten en de rest van de
wereldbevolking steeds groter wordt. Het kapitaal wordt steeds meer
geconcentreerd in handen van een steeds kleinere groep. Ook dat wijst op de
diepgaande structurele crisis van het systeem. Ook voor Piketty is dat geen
aanleiding tot het naar voor schuiven van een “socialistisch” systeem als
alternatief. Hij maakt vaststellingen op basis van een massa onderzoekgegevens
en komt tot de conclusie dat die extreme kapitaalsconcentratie de houdbaarheid
van het systeem sterk ondermijnt. Dat Piketty niet onmiddellijk kant en klare
oplossingen kan (of wil) aanreiken (behalve een internationale regulering van
het kapitaalverkeer) is ondertussen één van de belangrijkste kritieken op Le
Capital, maar dat neemt niet weg dat de basisstelling van het boek vooralsnog
overeind blijft.
Het Nabije Oosten, Syrië, de afloop van de aanvankelijk zo
bejubelde Arabische lente en -dichter bij huis- Oekraïne … het zijn tekenen aan
de wand dat we op wereldvlak in een bijzonder onstabiele periode zijn gekomen.
En het is geen ver-van-ons-bed-show, maar de gevolgen ervan zijn tot in de kern
van onze eigen samenleving voelbaar. Kortom, net zoals de rest van de wereld,
ontsnappen we niet aan de hevige turbulenties die deze onzekere tijden met zich
meebrengen. We kunnen hier maar beter op voorbereid zijn.
2. De verworvenheden van de westerse
democratie in het algemeen en van de Europese democratie in het bijzonder.
De vraag is dus, hoe kunnen we ons daar het best op
voorbereiden en wat zijn de politieke consequenties die we daaruit moeten
trekken?
We hebben er alle belang bij dat we de systeemcrisis met zo
weinig mogelijk collateral damage kunnen overwinnen om tot een nieuw evenwicht
te komen, maar dan in een duidelijk beter sociaal-economisch en politiek (wereld)systeem,
dan wat we nu kennen. Met andere woorden:
het resultaat van een maatschappelijke vernieuwing moet zijn dat we in
een beter functionerend systeem terechtkomen, dat democratischer, eerlijker en
–niet te vergeten- duurzamer (ecologischer) is. Een systeem waarbinnen het
mogelijk moet zijn het leefmilieu te redden, de klimaatopwarming terug te
draaien en armoede uit de wereld te helpen. Welke naam we aan een dergelijk
“post-kapitalistisch” systeem geven, speelt geen rol. Wel heeft de twintigste
eeuw ons geleerd dat het opbouwen van een nieuwe samenleving, na een
revolutionaire omwenteling, niet tot het paradijs op aarde leidt. Het geloof in
de maakbaarheid van de mens is meer een filosofische contructie, dan een basis voor
een haalbaar politiek alternatief.
Het enige valabele en werkzame politieke alternatief dat er
op dit ogenblik bestaat is het bewaren en versterken van de democratische
verworvenheden, die ons behoed hebben voor onmenselijke dictaturen en voor heel
wat conflicten, die in het verleden op een oorlog zouden zijn uitgedraaid.
Laat ons ons tegelijk geen illusies maken: de democratie
zoals we die nu kennen staat onder zware druk, niet in het minst door de crisis
van het economisch systeem en de gevolgen daarvan, zoals de globalisering en de
overheersende politieke invloed van de machtige kapitaalgroepen. Het geloof in
politieke partijen en in via verkiezingen tot stand gekomen beleid, is snel aan
het tanen. Ook de opkomst van ondemocratische uiterst-rechtse stromingen, is
symptoom en gevolg van de systeemcrisis: het is de typische reactie van een
middenklasse die schrik heeft zijn levensstandaard te verliezen, en die zich
daardoor nog liever afzet tegen zondebokken, dan op zoek te gaan naar
solidariteitsmechanismen.
De tweede politieke consequentie is dus de verdediging en de
uitdieping van de politieke democratie. Politieke democratie is ook in Europa
geen vanzelfsprekendheid meer en ook die verdediging en uitdieping zal op zich
een zware dobber zijn. Een belangrijk onderdeel daarvan is het verder bouwen
aan een democratisch en eengemaakt Europa. Wat voor een vorige generatie, die
de tweede wereldoorlog en de naweeën ervan heeft meegemaakt, een vanzelfsprekendheid
was, wordt nu meer dan ooit in vraag gesteld.
De derde politieke consequentie is dat je een mobiliserend
project moet hebben, dat de harten en de hoofden van de mensen verovert om één
en ander waar te maken. En daarmee komen we tot de kern van ons betoog: wat
moet er op dit ogenblik aan de linkerzijde gebeuren?
3. Het strategische project van links
Een dergelijk strategisch project moet de vorm aannemen van
een realistische utopie. Realistisch omdat het een geheel van strijdpunten moet
bevatten die haalbaar zijn, als er een draagvlak voor wordt gevonden. Utopisch,
omdat het een beeld geeft van een betere samenleving, die niet alleen het leven
van de mensen verbetert, maar ook zorgt voor een duurzaam omgaan met de wereld,
het leefmilieu, het klimaat en de natuurlijke rijkdommen. Je kan dat
eco-socialistisch noemen, als het dan toch een etiket moet hebben.
Tijdens de aanloop naar het “ideologisch congres” van de
sp.a in het voorjaar van 2013 heb ik op het Antwerpse provinciale congres drie,
volgens mij essentiële basisprincipes voor een dergelijk eco-socialistisch
project naar voor geschoven. Het zijn drie principes waarbinnen een eigentijds
politiek programma kan worden geschreven, dat uiteindelijk geen optelling van
allerhande maatregelen is, maar een visie geeft op een toekomstige betere
samenleving.
Het is maar een onvolledige werkhypothese. Er ontbreken
elementen die belangrijk zijn voor het vervolledigen van dergelijke visie.
Waar het op aan komt is dat een partij zich het best
profileert rond enkele zeer duidelijke kernwaarden, van waaruit de rest van het
programma kan volgen. En het is met die zeer duidelijk en radicaal te
formuleren kernwaarden dat een partij, of zo je wil een politieke stroming, een
herkenbare smoel krijgt.
In de jaren 30 van de
vorige eeuw was de BWP de partij van het Plan van de Arbeid. Het Plan en niets
dan het Plan, was de centrale as van waaruit de socialisten de crisis wilden
bestrijden. Herkenbaar voor velen, verstaanbaar voor velen en ook haalbaar voor
velen.
Hoe het uiteindelijk
met het Plan afliep is een interessante historische discussie, die we hier niet
gaan voeren. Maar hoe lang geleden ook, er zijn lessen uit te trekken over de
manier waarop een realistische utopie uiteindelijk tot daadwerkelijke
maatschappelijke vernieuwingen zou moeten leiden, eens de politieke
krachtsverhoudingen zich in het voordeel van links hebben gewijzigd.
4. Drie assen: ecologisch samenleven in de
toekomst, zelforganisatie en het grote
belang van cultuur voor een links project
De eerste as: “Stedelijkheid”
heeft de toekomst en de toekomst moet in dat kader worden uitgestippeld.
Onder andere Benjamin
Barber [2] wijst
op het grote belang van steden voor onze toekomstige samenlevingsvormen. Dat is
een wereldfenomeen, dat in landen in ontwikkeling nog veel pregnanter is dan in
Europa.
Maar het licht van de zon moet niet ontkend worden: ook Vlaanderen
is een sterk verstedelijkt gebied en dat zal in de nabije toekomst alleen maar
duidelijker worden. De prognoses van de bevolkingsaangroei van bijvoorbeeld
Antwerpen, spreken daarover boekdelen.
De Vlaamse grondstroom is historisch doordrongen van een ver
doorgeschoten aandacht voor het platteland en het verspreid wonen in
dorpskernen. Er heerst nog altijd een diepgaande heimwee naar dat vroegere
dorpsleven. Dat is een van de illusies waarop de sterkte van de
“plattelandspartij” bij uitstek, de christen-democratie, gestoeld was. Het huidige succes van de NVA kan ook voor
een groot stuk daaraan worden toegeschreven. Tramlijnen mogen niet naar de dorpen worden doorgetrokken. Zij maken de
stad niet bereikbaarder voor het dorp. Integendeel: ze brengen de stad naar het
dorp.
Maar de praktijk toont aan dat de verknochtheid van de
Vlaming aan zijn dorp, tot heel wat problemen leidt: een chaotische ruimtelijke
ordening, quasi onoplosbare mobiliteitsproblemen, verdwijnen van natuur,
onbetaalbaarheid van wonen op het platteland… Dat is voor veel mensen, en niet
noodzakelijk degenen die onderaan de sociale ladder staan, een belangrijke
aansporing om toch in de stad te gaan wonen. Ook in Vlaanderen heeft de stad
dus de toekomst, ook al is er op dat vlak nog geen echte mentale omslag in de
verkavelingswijken.
Een eco-socialistisch project zet volop in op maatregelen
die tot leefbare steden leiden. Het zou ons te ver leiden om die allemaal op te
sommen. Het gaat van betaalbare woningen, over het bestrijden van
luchtvervuiling en fijn stof tot het stimuleren van “stadslandbouw”. In elk
geval is er daarover een aantrekkelijk politieke programma te schrijven en we mogen
gerust de pluim op onze hoed steken, dat heel wat mensen ter linkerzijde hier
dagelijks mee bezig zijn.
Maar wat dan met de rand van de stad, waar toch een
belangrijk deel van de werkende bevolking woont? We kunnen het ons toch niet
permitteren om ons politiek terug te trekken in de stad, en tegelijkertijd het
platteland als politiek wingewest aan de rechterzijde overlaten?
De enorme scores van de NVA op 25 mei 2014 enkel
toeschrijven aan het sociologische feit dat in de rand de “rijke mensen” wonen,
die dus daarom automatisch geneigd zijn om rechts te stemmen, is erg
kortzichtig. De randgemeenten zijn in wezen een vorm van wanordelijke
verstedelijking, waar de iets betere verdieners wonen. Het gaat dan nog
dikwijls om mensen wiens ouders uit de stad naar het platteland zijn getrokken.
Ook al gaat het gemiddeld om gezinnen in een iets betere sociale situatie,
uiteindelijk gaat het vooral om werknemers, die ook zeer vatbaar zijn voor de
gevolgen van de economische crisis. Het zich afsluiten van de stad, althans
voor wat de woonfunctie betreft, heeft met angst voor sociale achteruitgang te
maken en dat zorgt in tweede instantie voor de keuze voor een conservatief
politiek project.
Het komt er dus op aan het gezamenlijke belang tussen
werkmensen in de stad en op het platteland duidelijk te maken. Een van de
sleutels daartoe is dat een leefbare stad een groene rand veronderstelt. Een
stad die zich ongeordend als een olievlek uitbreidt en het laatste groen
opslorpt is niet het toekomstbeeld van de stad als samenlevingsvorm dat we voor
ogen moeten hebben. Het in stand houden van die groene rand vereist dus ook
politieke actie.
Een leefbare stad én een leefbaar platteland veronderstelt bijvoorbeeld
goede verbindingen, met voorstadsnetten, die een antwoord bieden op de
mobiliteitsproblemen. Een leefbare stad zal ook de bewoningsdruk op het
platteland verminderen, omdat meer mensen geneigd zullen zijn in de stad te
gaan wonen.
Inzetten op stedelijkheid is geen vanzelfsprekendheid, maar
het kan worden vertaald in aansprekende politieke eisen, die ook in de rand als
muziek in de oren van de mensen moeten klinken. Voor links ligt hier een heel
terrein braak!
De tweede as: Zelforganisatie
en het belang van de “commons”
Een eco-socialistisch project maakt werk van zelforganisatie
van de 99 %. Het gaat daarbij om politieke zelforganisatie, economische
zelforganisatie en het heroveren van het geprivatiseerde publieke domein.
Politieke zelforganisatie moet een onderdeel zijn van het
herstellen van het vertrouwen in democratische processen. Het verzet tegen de
Oosterweelverbinding in Antwerpen is op dat vlak exemplarisch: het toont aan
dat bewuste burgers, die in staat zijn zich stevig te organiseren en te
verankeren, een reële impact op belangrijke politieke beslissingen kunnen
hebben. Even belangrijk is de vaststelling dat een dergelijke beweging ook in
staat is om werkbare alternatieven te formuleren, die gestoeld zijn op een
sterke inhoudelijke basis. De toekomst van de democratie ligt in het versterken
van dergelijke politieke zelforganisatie: het maakt duidelijk dat mensen in
staat zijn hun lot in eigen handen te nemen, wat het vertrouwen in
democratische processen zal doen toenemen.
Economische zelforganisatie in al zijn mogelijke
verschijningsvormen zal steeds belangrijker worden in het bestrijden van de
gevolgen van de kapitalistische economische crisis. Door ook daar het lot in
eigen handen te nemen, kan worden duidelijk gemaakt dat die crisis door
solidair samenwerken kan worden gekeerd.
Coöperatieve banken en verzekeringsmaatschappijen, aankoopcoöperaties
en productiecoöperaties grijpen terug naar de roots van de socialistische
beweging. Een moderne coöperatieve gedachte kan zeer mobiliserend werken, omdat
ook dat het zelfvertrouwen van de mensen zal ten goede komen. Coöperatie zorgt
ook voor samenlevingsopbouw, integratie en emancipatie.
Ook voor andere niet-economische knelpunten, zoals
bijvoorbeeld wachtlijsten in de zorg kan de coöperatieve gedachte oplossingen
aanbieden.
In die moderne coöperatieve gedachte kunnen bijvoorbeeld ook
de mogelijkheden van Peer-to-Peer alternatieven worden verwerkt.[3]
Belangrijk element in het Peer-to-Peer denken is dat het grote mogelijkheden
biedt voor innovatie: productinnovatie, procesinnovatie en zeker ook
maatschappelijke innovatie. Een post-kapitalistische, duurzame samenleving
staat of valt met haar mogelijkheid voortdurend te vernieuwen en met betere,
meer duurzaam geproduceerde producten te komen.
Belangrijk idee is ook dat er zoiets bestaat als “commons”,
dat gedeelte van de economie dat voor iedereen gratis beschikbaar is, en dat
door iedereen kan worden gedeeld. Een deel van het programma van Syriza in
Griekenland is daarop gebaseerd, en het wordt ook al in de praktijk omgezet in
bijvoorbeeld Ecuador, dat een andere weg zoekt in zijn economische ontwikkeling.
We kunnen dat idee ook radicaler doordenken: publieke ruimte en
dienstverlening, die voor economische ontwikkeling zorgt, maar die sinds de
neoliberale tatcheriaanse vloedgolf is geprivatiseerd, moet uit de logica van
de kapitalistische winstmaximalisatie worden gehaald. Of er moeten nieuwe
publieke of coöperatieve structuren worden ontwikkeld, die de geprivatiseerde
structuren uit de markt prijzen en overbodig maken.
Een ander fenomeen dat zal bijdragen tot een meer duurzame
samenleving is de ontwikkeling van de “geefeconomie”. Dit is niet alleen een
wapen tegen armoede, maar vooral ook een wapen tegen verspilling.
Een en ander moet ook gezien worden in een niet-aflatende
strijd tegen het consumentisme, dat niet alleen de aarde uitput, maar ook de
samenleving “ongelukkiger” maakt. De treurigheid van de shopping malls als het
Wijnegem Shopping Center, zorgt niet voor een beter leven. Het verzet tegen
gedrochten als Uplace is een bij uitstek anti-kapitalistisch verzet tegen dat
opgelegde consumentisme. Consumentisme maakt steden onleefbaar, zorgt voor
slechte producten, leidt tot slavernij in de landen waar die goedkope producten
worden gemaakt. Ook de ideeën van Rutger Bregman zijn op dat vlak verhelderend [4]
Veel van deze initiatieven onstaan aan de basis. Het is niet
aan een politieke partij om die initiatieven te claimen. Wat een linkse
politiek wel kan waarmaken, is het terrein effenen om die initiatieven alle
mogelijke kansen te geven. Dat zal zich uiteindelijk ook politiek vertalen in
een vooruitgang van de progressieve krachten.
De derde as : De eco-socialistische
beweging is een cultuurbeweging
Om de hoofden en harten van de mensen te veroveren moet een
eco-socialistisch project bij uitstek ook een cultuurproject zijn. Cultuuruitingen
worden steeds meer vermarkt en in commerciële keurslijven gedrukt. Dat zorgt
voor verschraling en vervreemding. Een emancipatorische beweging geeft ruimte
aan het groeien en bloeien van cultuur in zijn meest brede uitingen. Als men de
brede culturele wereld achter een dergelijk project kan scharen, dan heeft dat
een ongekende mobiliserende kracht. Daarvan zijn ook in de geschiedenis genoeg
voorbeelden te vinden.
Cultuur appeleert ook aan een grote behoefte van de mensen
om samen te komen, om een gemeenschap te vormen. Ook dat geeft kracht.
Een cultuurbeweging moffelt dus haar programma voor de
stimulering van die brede cultuur niet weg, maar maakt daar een speerpunt van
politieke actie van.
Met deze drie principes: duurzame en leefbare samenlevingsvormen,
zelforganisatie en coöperatie en een eco-socialistische cultuurbeweging, kan men al een heel eind op weg voor het
opstellen van een stimulerende toekomstvisie. Dat wil niet zeggen dat men zich
tot deze principes moet beperken. Dit is enkel een aanzet.
5. “Que faire?”
De uitslag van de verkiezingen van mei 2014 heeft
ondertussen rechtse regeringen aan de macht gebracht. Het gevoerde beleid slaat soms met
verstomming, met de onbarmhartigheid waarmee de zwakken in de samenleving
worden aangepakt. Een lichtpunt is dat het verzet tegen dat beleid op straat
snel vorm heeft gekregen, met de grootste vakbondsbetoging van na WO II, wat
erop wijst dat er aan de basis heel wat leeft.
De oppositieperiode zal lang duren, en moet worden gebruikt
om een strategie voor de lange termijn uit te werken en een ruk naar links voor
te bereiden.
Wat de korte termijn betreft moet de sp.a twee belangrijke
doelstellingen verwezenlijken:
- het opstellen van een echt ideologisch manifest met een
toekomstvisie die verder reikt dan de volgende stembusslag;
- het toelaten en stimuleren van interne diversiteit binnen
de partij.
De tweede doelstelling is zelfs noodzakelijk om de eerste te
kunnen waarmaken. We zouden kunnen verwijzen naar het Roodboek van de
Jongsocialisten in de jaren zeventig, dat geleid heeft tot een toentertijd gemoderniseerde
socialistische partij, die overtuigd naar links zwenkte en die daardoor ook
sterk kon groeien. Het verdwijnen van een goed georganiseerde linkse stroming,
zoals Nieuw Links in de jaren 80 en begin jaren 90, heeft ook aanleiding
gegeven tot een verschraling van het interne debat binnen de partij. Een
verschraling die uiteindelijk heeft geleid tot het afkalven van onze
maatschappijvisie.
Binnen de partij moet worden gewerkt aan een brede linkse
vernieuwingsbeweging. Daarvoor zijn er misschien wel voldoende mensen aanwezig,
maar nieuw bloed zal nodig zijn, onder andere uit de culturele wereld en uit
het brede middenveld. Dergelijke vernieuwingsbeweging kan mensen (terug) naar
de partij doen stappen, waardoor de sp.a inderdaad zijn ambitie kan waarmaken
een kristallisatiepunt van links in Vlaanderen te zijn.
Tegelijkertijd moet er onbeschroomd worden gepraat met
partijen en stromingen buiten de partij over wat bindt en scheidt en over
mogelijke gezamenlijke acties. Met een sterk, mobiliserend eco-socialistisch
programma zal de sp.a klaar zijn voor een dergelijk gesprek en zal de partij
zijn waarde kunnen bewijzen voor de noodzakelijke maatschappelijke
modernisering en de aanpak van de diepgaande systeemcrisis.
Voor de middellange termijn moet worden nagedacht over een
nieuwsoortige politieke partij of beweging, die aansluit bij een andere, meer
participatieve vorm van democratie, die de traditionele representatieve
democratie met zijn instellingen (klassieke partijen, gemeentebesturen,
parlementen …) overstijgt. De toekomst is aan participatie aan het beleid van
betrokken burgers, via nieuwe vormen van politieke actie. Zoals blijkt uit de
volksbeweging die ontstaan is rond de Antwerpse mobiliteitsproblemen, zijn
georganiseerde en geïnformeerde burgers best in staat alternatieve
beleidslijnen uit te stippelen, los van (en desnoods tegen) de bestaande
beleidsstructuren. In de toekomst zal beleid meer en meer op die manier tot
stand komen: door participatie van de burger en samenspraak met degenen die het
beleid uitvoeren.
Ook dat moet een onderdeel van een mobiliserende en
optimistische toekomstvisie zijn: de mensen het gevoel geven dat ze hun eigen
toekomst in handen kunnen nemen.
We moeten er tot slot van doordrongen worden dat een partij
een middel is om iets ten goede te veranderen in de samenleving en geen doel op
zich. Het in vraag stellen van de eigen partij en van de eigen structuren en
(al dan niet persoonlijke) belangen, zal een opdracht zijn voor de gehele linkerzijde.
Er zit in een partij als de sp.a heel wat disfunctionaliteit. De structuren
zijn niet echt geschikt om mensen samen te brengen. Veel te veel zijn het
vehikels om persoonlijke ambities waar te maken. In een samenleving waarin
zelfbeschikking en zelforganisatie steeds belangrijker worden is het ook
noodzakelijk politieke structuren op te zetten die die zelfbeschikking en
zelforganisatie een kader geven.
Hiervoor zijn veel ideeën aan te brengen, maar één daarvan
is dat de partij in haar basisactiviteiten veel meer moet opgaan in de brede
linkse stroming die er in Vlaanderen zeker bestaat. Als we stellen dat de sp.a een
kristallisatiepunt van dergelijke linkerzijde moet kunnen zijn, betekent dat
niet noodzakelijk het louter versterken van de eigen partij. Het betekent wel:
aanwezig zijn daar waar het nodig is, mensen een stem geven, ideeën met elkaar
confronteren, ….
Dat proces zal niet vanzelf en vlotjes verlopen, maar als we
erin geloven, komen we er ooit wel. Venceremos!
Marc Le Bruyn,
1 maart 2015
[1]
Zie hierover onder andere: Marc Vandepitte, De
systeemcrisis van hete kapitalisme, MO*-magazine, 17 december 2010
[3] Zie hierover Michel Bauwens en Jean
Lievens, De wereld redden. Met peer-to-peer naar
een post-kapitalistische samenleving.
[4] Rutger Bregman, Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers.
De Correspondent, 29 oktober 2014.