maandag 2 juli 2018

Socialisten aan het roer in Antwerpen. Een geschiedenis.



Deel 1 . Het mystieke huwelijk van socialisten en christendemocratie




De aanwezigheid van socialisten in het Antwerpse stadsbestuur dateert van voor de Eerste Wereldoorlog. In 1907 sloten socialisten een kartel met liberalen en 3 socialistische gemeenteraadsleden werden verkozen waaronder Maurits Terwagne en Alfred Cools. Bij ontslag of overlijden van een liberale schepen kon een socialist schepen worden. Zo geschiedde in 1909 en Alfred Cools werd schepen en zou dit blijven tot 1932.

Het jaartal 1921 vormt een echt keerpunt want zowel de Katholieke Partij met Frans Van Cauwelaert als de Belgische Werkliedenpartij met Camille Huysmans, boekten een klinkende verkiezingsoverwinning bij de gemeenteraadsverkiezingen in april van dat jaar. Het waren ook de eerste gemeenteraadsverkiezingen onder het stelsel van het algemeen enkelvoudig stemrecht (ook voor vrouwen, die ook stemplicht hadden voor gemeenteraadsverkiezingen – voor de nationale verkiezingen zou dat nog tot 1948 duren!).

Dat betekende een belangrijke historische doorbraak. Het stadsbestuur kwam immers in handen van een coalitie van christen-democraten en socialisten, een progressief bestuur avant la lettre, waarbij de conservatieve katholieken, die met een scheurlijst waren opgekomen en de steeds conservatievere liberalen buitenspel werden gezet. Van Cauwelaert werd burgemeester en de socialisten kregen een belangrijke voet in huis in het schepencollege.

Op de avond van de eerste vergadering van het nieuwe schepencollege, trokken twee stoeten, van christen-democraten en socialisten in triomf naar het stadhuis. Beide optochten smolten samen tot één grote democratische manifestatie. In de stad heerste het gevoel dat er een nieuwe wind zou gaan waaien.

Dat was ook zo. In zijn boek over de Antwerpse burgemeesters [1] zegt Lode Hancké dat met dit college het democratische tijdvak aanbrak in Antwerpen. Zowel de BWP als de christen-democratische vleugel van de Katholieke Partij werden gedragen door een volksbeweging van arbeiders en lagere middenklasse, wat in schril contrast stond met het vorige stadsbestuur dat jarenlang in handen was van conservatieve liberalen zonder volkse achterban.

Men sprak van een ‘mystiek’ huwelijk tussen de katholiek Frans Van Cauwelaert en de socialist Camille Huysmans. Maar van beide zou enkel Camille Huysmans de Antwerpse politiek bepalen tot aan de tweede wereldoorlog. Wat was er dan zo mystiek aan die samenwerking? Beide politici konden zich vinden in hun flamingantisme. Samen met de Vlaamsgezinde liberaal Louis Franck, voerden ze als de ‘drie kraaiende hanen’ voor WO I actie voor de vervlaamsing van de Gentse Universiteit. Huysmans was pas kort na de oorlog naar Antwerpen gekomen, maar hij werd snel de spelbepalende figuur bij de Antwerpse socialisten. De goede verstandhouding met Van Cauwelaert, die van voor de Groote Oorlog dateerde, legde de grondslag voor de samenwerking tussen de twee volksbewegingen.

De levensbeschouwelijke kwestie, de onverzoenlijke strijd tussen katholieken en vrijzinnigen, maakte die samenwerking onwaarschijnlijk. Het is de verdienste van Huysmans en Van Cauwelaert, dat ze elkaar tegemoet kwamen in het ontmijnen van die schijnbaar onoverbrugbare tegenstelling. Er werd een Antwerpse schoolvrede gesloten, waarbij ook de katholieke scholen zouden worden erkend om in aanmerking te komen voor subsidiëring. Huysmans, die schepen van onderwijs was, voerde dat programmapunt van de coalitie dus uit, maar dat gaf hem, en en zijn latere plaatsvervanger, de vakbondsman Willem Eekelers, tegelijkertijd ook de mogelijkheid om het stadsonderwijs een grote vlucht te doen maken. Terwijl de jarenlange schoolstrijd de ontwikkeling van het officiële neutrale onderwijs stokken in de wielen had gestoken, maakte de Antwerpse schoolvrede het precies mogelijk dat Antwerpen de stad van de scholen zou worden, met een eigen scholennet, dat een grote bijdrage zou leveren aan de emancipatie van de arbeidersklasse.

De schoolvrede maakte de weg vrij voor de uitvoering van een sociaal programma, dat zich vooral liet voelen in de sociale huisvesting. Er werden drie grote sociale huisvestingsmaatschappijen opgericht.[2]

Om een actieve onderwijs- en sociale politiek te kunnen voeren, werd ook de stedelijke administratie uitgebouwd, een duidelijke breuk met de laissez-faire politiek van het vroegere liberale bestuur.

Tenslotte was het bestuur ook uitgesproken Vlaamsgezind. De stimulansen die het Vlaamse cultuurleven kreeg, zorgden ervoor dat Antwerpen opnieuw kon uitgroeien tot een culturele metropool. Bovendien droeg de vernederlandsing van het bestuur natuurlijk ook bij tot de democratisering van de werking van de stad.

Dat alles zorgde voor een vruchtbare voedingsbodem voor de verdere economische ontwikkeling van stad en haven. De bouw van de ‘Boerentoren’ (een project van de bank die met de Boerenbond verbonden was), de eerste wolkenkrabber in Europa, was als het ware de symbolische bekroning van de ontwikkeling die de stad in deze periode had doorgemaakt.

Van Cauwelaert bleef burgemeester tot het einde van de coalitie van christen-democraten en socialisten in 1932.

Deze coalitie was erg succesvol en legde de basis voor een continu beleid, dat zou duren tot het burgemeesterschap van Patrick Janssens. De continuïteit lag in de voortdurende aanwezigheid van socialisten in het bestuur en de sociale, maar ook cultureel vooruitstrevende politiek, waarvan ze de dragers waren.

Deel 2. Camille Huysmans, de mythische burgemeester



Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 behielden de beide partijen van de coalitie hun posities. De logica zou dan ook geweest zijn dat de coalitie werd voortgezet. Ware het niet dat de levensbeschouwelijke kwestie, onder impuls van de liberalen opnieuw de kop opstak. De socialistische sterkhouders Huysmans en Eekelers wilden doorgaan met de christen-democraten, maar ze werden teruggefloten door de eigen partij. Onderhuidse spanningen tussen de socialistische en katholieke achterban waren altijd wel aanwezig geweest en die kwamen bij de coalitievorming in 1932 weer aan de oppervlakte.

Zo werd er een nieuwe coalitie gesmeed van socialisten en liberalen, waarbij de BWP als sterkste fractie het burgemeesterschap kreeg toegewezen. Camille Huysmans werd in 1933 dan ook de eerste socialistische burgemeester van Antwerpen. Tot 2012 zou Antwerpen onafgebroken door een socialist worden bestuurd (de oorlogsjaren niet meegerekend).

Dankzij de figuur van Huysmans werd dit geen rabiaat antiklerikaal bestuur, alhoewel het Antwerpse schoolpact van 1921 werd afgevoerd. Huysmans bleef een verbindende burgemeester. Het mag gezegd worden dat Van Cauwelaert op de achtergrond terecht kwam en dat de Katholieke partij, die zeer boos waren voor de ommezwaai, samen met het VNV een vijandige deputatie vormden op het niveau van de provincie, om zo het stadsbestuur beter te kunnen dwarsbomen.

De sociale politiek van de vorige periode, met de socialisten nu volledig aan het commando, werd voortgezet, al sloeg ook in Antwerpen de economische crisis toe. De bouw van sociale woningen werd in hoog tempo opgevoerd. In de haven ging de verdere ontwikkeling gepaard met een aanmerkelijke verbetering van de werkomstandigheden van de havenarbeiders. Opmerkelijk waren ook de culturele realisaties die onder Huysmans werden verwezenlijkt. De beslissing tot oprichting van het Rubenshuis stamt uit deze periode, al werd het pas in 1945 gerealiseerd.

Heel opmerkelijk is de rol die Huysmans als burgemeester in deze periode heeft gespeeld in het opvangen van Joodse vluchtelingen uit Nazi-Duitsland. Terwijl het stadsbestuur na 1932 is beginnen meehuilen met de wolven in het bos, als het over de instroom van asielzoekers en andere migranten in de stad gaat, liet Huysmans in de jaren ’30 een heel ander geluid horen. De hetze die gevoerd werd tegen de grote toestroom van Joodse vluchtelingen in Antwerpen, is vergelijkbaar met het rechtse discours, dat nu wordt gebruikt. “De stad is vol”, “dit is een bedreiging van onze welvaart” waren kreten die ook toen werden gehoord.

Door de bloei van de diamantnijverheid, één van de pijlers van de Antwerpse economische ontwikkeling, was er in Antwerpen reeds voor de Eerste Wereldoorlog een aanzienlijke Joodse aanwezigheid. In de jaren dertig, groeide die tot ongeveer 50.000 inwoners. Waarschijnlijk lag dat getal nog hoger, omdat er bij de bevolkingsdienst geen melding van godsdienst moest worden gemaakt. Daarbij moeten op het einde van de jaren dertig nog minstens 10.000 (mogelijk tegen de 20.000) vluchtelingen worden gevoegd, die Duitsland hals over kop hadden moeten verlaten. Het gaat dus om een aanzienlijke toestroom van immigranten. [3]

Vanaf de machtsovername van Hitler in januari 1933 voerde Huysmans een moedige en onverzettelijke strijd tegen het steeds verder om zich heen grijpende antisemitisme en voor de opvang van vluchtelingen. Er werden door het stadsbestuur harde maatregelen tegen uitingen van antisemitisme getroffen. Daarvoor werd Huysmans niet alleen door extreem-rechts, maar ook door de conservatieve katholieken aangevallen. Het pleit voor de katholieke oppositieleider Van Cauwelaert, dat hij Huysmans in zijn strijd tegen de Jodenhaat, ook tegen zijn eigen partijgenoten in, onverminderd ondersteunde.

Antwerpen was als havenstad natuurlijk een belangrijke tussenstop voor deze vluchtelingen, op zoek naar een veilig onderkomen. Vandaar dat het zo belangrijk was dat ze in de stad goed werden opgevangen. Dankzij burgemeester Huysmans, konden op die manier duizenden mensen worden gered. Het is belangrijk deze episode in de geschiedenis van Antwerpen te blijven herinneren, wanneer we naar de huidige migratiecrisis kijken. [4]

Huysmans bleef ook na de verkiezingen van 1938 burgemeester in een driepartijencoalitie, waarin de christendemocraten opnieuw vertegenwoordigd waren. Het Antwerpse schoolpact werd hersteld en hij kon zijn stempel blijven drukken op het bestuur van de stad.

Lode Hancké noemt Huysmans een ‘normatief’ burgemeester, die zijn beleid stoelde op humanistische waarden. Hij ontwikkelde een bestuursstijl, die ook nog bij zijn opvolgers na de oorlog zou blijven doorklinken. Hij omschrijft het als volgt:

(…) Van Cauwelaert en nog meer Huysmans gaven Antwerpen een imago van pioniersstad, een stad die vooropliep in de verdraagzaamheid en in de schoolvrede, die de richting wees van de vervlaamsing, van de invulling van de sociale  en Vlaamse volksrechten. Ze gaven bovendien een internationale uitstraling aan de stad waar geleerden, schrijvers en kunstenaars ontvangen en geëerd werden, een stad die aantoonde dat de beklemtoning van haar Vlaams karakter samen kon gaan met openheid op de wereld.  En ook dat in deze stad (…) elke bewoner, en ook elke vluchteling behandeld werd als een ‘poorter’, een burger aan wie gelijke behandeling werd gegeven, waarvan geloof en gebruiken werden gerespecteerd en die tegen alle krachten van brutaliteit en barbarij in bescherming werd genomen.” [5]

In een bijzonder moeilijk tijdsgewricht, dat de zwartste uren uit onze moderne geschiedenis aankondigde, was Camille Huysmans een modelburgemeester, die zijn stad tegen de stroom in verder ontwikkelde op sociaal en cultureel vlak. Een burgemeester die de hand hield aan de morele normen en waarden van respect voor democratie en voor de diversiteit van opinies en geloofsovertuigingen. Hij was een socialistische pedagoog van de verdraagzaamheid, die daarin door vele Antwerpenaren, ook als ze van een andere politieke overtuiging waren, werd gevolgd.

Tijdens de oorlog was de katholiek Leo Delwaide officieel waarnemend burgemeester; later ging hij die rol vervullen in opdracht van de Duitse bezetter. . We weten inmiddels dat dit collaboratiebestuur mede de hand had in de jodenvervolging in Antwerpen. Jeroen Olyslaegers heeft in zijn roman Wil recent nog de vinger gelegd op de zere plek van de ondersteuning die de Antwerpse politie heeft verleend bij de jacht op joden in de stad. Op 12 september 1944 keerde Huysmans terug naar Antwerpen en kon de wederopbouw van de door de V-bommen geteisterde stad beginnen.

Deel  3. Van de heropbouw van de stad naar de gouden jaren onder Lode Craeybeckx



De eerste naoorlogse gemeenteraadsverkiezingen in 1946 stonden in het teken van de Koningskwestie. Mede daardoor kon de CVP, de opvolger van de Katholieke Partij, de verkiezingen in Antwerpen winnen en de sterkste gemeenteraadsfractie vormen. Er volgde een verwarrende periode van coalitiegesprekken. Het verrassende eindresultaat was dat er een tweepartijencoalitie van BSP en CVP werd gevormd. Huysmans was op dat ogenblik eerste minister, waardoor een nieuwe naam, Lode Craeybeckx naar voor kwam. Niettegenstaande de BSP niet de grootste gemeenteraadsfractie was, werd Craeybeckx, wegens het vreemde verloop van de onderhandelingen, toch burgemeester.  Hij zou dat blijven tot aan zijn dood op 25 juli 1976.

Craeybeckx was in zijn jonge jaren een activist, die zich later inzette voor de socialistische beweging, en dit zowel binnen als buiten de fysieke grenzen van de stad. In de jaren dertig was hij reeds vier jaar burgemeester van de randgemeente Deurne geweest. Hij was van beroep jurist en tegelijkertijd een typische vertegenwoordiger van een links flamingantisme, dat kenmerkend was voor de Antwerpse linkerzijde, zowel in de socialistische als in de communistische middens van de KPB.

Samen met voluntarisme op vlak van infrastructuurwerken vormt dit sociaal flamingantisme één van de wezenskenmerken van het lange burgemeesterschap van Craeybeckx, dat de gouden jaren van stijgende welvaart na de tweede wereldoorlog tot het begin van de economische crisis in de jaren zeventig omspande.

Lode Craeybeckx was een zeer populaire burgemeester, die de BSP verzekerde van opeenvolgende verkiezingssuccessen. Hij was, ook door zijn lange staat van dienst,  het gezicht van Antwerpen, een stad in volle economische en culturele groei, in een periode waarin de sociale welvaartstaat vorm kreeg.

Het sociale beleid dat getrokken werd door de socialisten, kon zo steeds verder worden ontwikkeld. De echte architect daarvan was schepen Frans Detiège, die gedurende geheel de periode van het burgemeesterschap van Craeybeckx de sociale departementen bestuurde, die de verwezenlijkingen van de verzorgingsstaat concretiseerde op stedelijk vlak. Hetgeen in deze periode aan sociale voorzieningen werd ontwikkeld is ronduit spectaculair: Kindervrieugd (1946), stedelijke kinderopvang, jeugdcentra, vakantiecentra aan zee, bejaardenvoorzieningen, gezinshulp … Het Middelheimziekenhuis, dat onder toezicht stond van de COO (de voorganger van het latere OCMW) werd het belangrijkste en best uitgeruste regionale ziekenhuis.

Maar in deze periode werd de binnenstad ook grondig gesaneerd, met het opruimen door de stad van meer dan 5000 krotwoningen. Daarmee konden er opnieuw uitgebreide programma’s van sociale woningbouw in het oude stadscentrum worden uitgevoerd. Dat is achteraf gezien een belangrijke zaak gebleken. Terwijl in die periode in heel wat Europese steden de oude stadscentra door verkrotting doodbloedden, kon op die manier in Antwerpen de bewoningsfunctie van het oude centrum voor een groot deel behouden blijven. Alhoewel moet worden toegegeven dat ook dit de stadsvlucht sinds de jaren zestig niet heeft gestopt.

Het meest aansprekende voorbeeld is de wijk rond het Vleeshuis. Dit project uit de jaren zestig was ook omstreden, omdat hier niet alleen oude krotwoningen werden opgeruimd. Tegelijkertijd ging het oude karakter van de gehele buurt tegen de vlakte. Het stadsbestuur had immers gekozen voor een volledige tabula rasa en niet voor renovatie. Dat moet gezien worden in het toenmalige tijdskader, waarin daadkracht het nogal eens haalde op conservatie. Daar kwam terecht veel protest tegen.

Maar dat uiteindelijk de oude stad toch grotendeels behouden bleef, moet ook op het conto van de rol van de socialisten in het beleid worden geschreven. In 1971 werd Bob Cools de eerste schepen in België die bevoegd werd voor ruimtelijke ordening en stedenbouw. Dat die schepenbevoegdheid werd gecreëerd was onder andere ook het gevolg van de maatschappelijke druk die er einde jaren zestig kwam om zorgzamer om te springen met het oude architecturale patrimonium. Vanuit zijn bevoegdheid slaagde Cools erin dat er van die tabula rasa politiek werd afgestapt en dat er zou worden ingezet op  het rijke verleden als uithangbord voor de aantrekkingskracht van de stad. Die beleidslijn, zou later medebepalend zijn voor het beleid van Cools als eerste burgemeester van Antwerpen na de fusie.

Al voor de oorlog waren de socialisten pleitbezorgers van sterke openbare diensten. De uitbouw van openbare dienstverlening, door stedelijke bedrijven of regieën werd in de naoorlogse periode geïntensifieerd en werden er ‘zuivere’ intercommunales voor gas, water en elektriciteit opgericht, waarin de overheid de enige aandeelhouder was. Die aandacht voor het in overheidshanden houden van basisdienstverlening staat in schril contrast met de privatiseringsgolf die vanaf eind jaren ’90 de kop opstak.

Dat er ten slotte in Antwerpen, de virtuele hoofdstad van Vlaanderen, niettegenstaande grote tegenkanting van het academische establishment, toch een universiteit is gekomen, is voor een groot stuk de verdienste van Craeybeckx. Voor hem was dit eerst en vooral nodig om de kinderen van de arbeidersklasse ook de kans te geven verder te studeren.

Toen Craeybeckx kort voor de gemeenteraadsverkiezingen plotseling stierf, werd Frans Detiège, die jarenlang de sterke man van het sociaal beleid achter de schermen was geweest, de laatste paar maanden van die legislatuur een korte tijd burgemeester.


Deel 4 - Antwerpen wordt een grootstad onder Bob Cools



Onder Mathilde Schroyens, de laatste burgemeester van Antwerpen, vóór de fusie met de randgemeenten in 1982, kwam met het einde van de lange periode van hoogconjunctuur, de structurele financiële zwakte van de stad aan de oppervlakte.

Het fundamentele probleem was dat de stad onvoldoende inkomsten kon genereren om alle functies van een grote centrum- en havenstad te kunnen financieren. De opbrengst van de inkomstenbelastingen blijft bijvoorbeeld achter bij die van de rijkere gemeenten in de stadsrand. Het Gemeentefonds, dat bedoeld is om de werking van gemeenten te financieren, komt dan weer onvoldoende tussen bij het wegwerken van het begrotingstekort van de grote steden, terwijl kleinere gemeenten er veel meer van kunnen profiteren. Dat laatste heeft onder meer te maken met de ondervertegenwoordiging van de grote steden, en zeker van Antwerpen, in het centrale bestuur en het parlement, waar de politieke beslissingsmacht over de besteding van de middelen ligt.

De stad Antwerpen kwam eind jaren zeventig, begin jaren tachtig dan ook op een steeds verder groeiende schuldenberg te zitten. [6]

De meeste Antwerpse socialisten waren geen voorstander van de fusie van Antwerpen met zijn randgemeenten. Men was eerder gewonnen voor doorgedreven samenwerking tussen stad en randgemeenten in de vorm van een soort agglomeratieraad en een stadsgewest zoals er in Frankrijk bestaan met bijvoorbeeld de Communauté d’Agglomération in Rijsel. Door de fusie zou het stadsbestuur zijn voeling met de bevolking verliezen, was de redenering. Het opgaan in één superstructuur van de deelgemeenten, die naar Vlaamse normen, op zich al uit de kluiten gewassen stedelijke centra zijn, ging zorgen voor een groot democratisch deficit. Bovendien leek het doordrukken van de fusie vooral ingegeven door de bekommernis de stadsfinanciën te saneren, door de inbreng van de randgemeenten, die er financieel beter voorstonden. Wat overigens niet lukte, vermits ook zij met schulden in plaats van met een begrotingsoverschot in de grootstad Antwerpen werden geïntegreerd.

Bij de fusies in 1976 was beloofd dat elke fusiegemeente met een propere financiële lei zou kunnen starten. Toen in 1982 met vertraging de fusie van Antwerpen met Berchem, Borgerhout, Hoboken, Wilrijk, Deurne, Merksem, Ekeren en Berendrecht-Zandvliet-Lillo tot stand kwam, moest de nieuwe fusiestad starten met een tekort van 65 miljard frank (1,6 miljard euro), dat voor 98 percent afkomstig was van Antwerpen zelf.

Het is onder dit slechte financiële gesternte dat Bob Cools de eerste burgemeester van de fusiestad werd in januari 1983. Dat gebeurde in een periode van economische achteruitgang, die zwaar zou wegen op de leefbaarheid van Antwerpen, dat door die fusie ook een grootstad werd.

Cools had als schepen van ruimtelijke ordening en stedenbouw zijn sporen ruimschoots verdiend. Hij bouwde zijn departement uit tot een taskforce die het stadsherstel aanpakte en daarover ook uitgebreid met de bevolking communiceerde. Het ging allemaal niet zo snel als gewild en er waren tot aan de fusie nog bedenkelijke ingrepen, maar het beleid van bescherming van het stadslandschap kon niet meer worden teruggedraaid. Antwerpen werd geen stad met overheersende hoogbouw. Toen bijvoorbeeld de oude en vervallen Hippodroom op het Zuid werd afgebroken, was het oorspronkelijke plan daar twee hoge torens neer te zetten, die de hele Museumbuurt haar uitzicht en charme zouden ontnemen. Het touwtrekken rond de bestemming van de gronden zorgde ervoor dat de site jarenlang braak lag, maar uiteindelijk kon Cools zijn slag thuishalen, en kwam er geen hoogbouw.

Ook de redding van de historische Bourlaschouwburg is aan Cools te danken. Al eind jaren vijftig besloot het Antwerpse stadsbestuur een nieuwe grote stadsschouwburg te bouwen, die een aantal van de Antwerpse theaters onderdak moest geven. Het duurde tot 1980, na een lange lijdensweg,  dat de nieuwe stadsschouwburg aan het nieuw aangelegde Theaterplein in gebruik kon worden genomen en onder andere de KNS er zijn intrek in kon nemen. Daardoor kwam het Bourlagebouw leeg te staan en gingen er stemmen op om het af te breken. Cools zorgde er evenwel voor, dat tijdens deze periode van leegstand het gebouw verwarmd bleef, zodat het niet zou vervallen. Uiteindelijk werd de Bourla gerenoveerd, en keerde de KNS in 1994 terug naar haar oude thuis.

Ook het Centraal Station, algemeen beschouwd als één van de mooiste stationsgebouwen ter wereld, werd met afbraak bedreigd, toen de plannen voor het doortrekken van het spoor dwars door de stad, werden uitgetekend. De spoorlijn kwam onder de grond en het Centraal Station werd grondig in zijn oude glorie hersteld. Ook dat kan aan het beleid van Cools worden toegeschreven.

Dankzij dit conservatie- en renovatiebeleid bleef Antwerpen een stad op mensenmaat, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Brussel, waar de megalomanie veel grotere wonden heeft geslagen. Een stad die bovendien haar erfgoed niet langer verwaarloosde, maar ervoor zorgde dat het erfgoed zijn functie kon behouden of een nieuwe bestemming kreeg.

Cools ontwikkelde vanuit zijn praktijk op het gebied van ruimtelijke ordening een coherente visie op stedelijkheid: de stad niet zien als een verzameling huizen, straten pleinen of een concentratie van mensen op een klein oppervlak, maar als een ruimte waarin de wisselwerking tussen mensen onderling en tussen mensen en hun omgeving gebeurt.

Een eigentijdse en brede visie op stedelijkheid was nodig voor een stad die niet alleen geografisch uit zijn grenzen was gebarsten, maar die ook op heel korte tijd zijn bevolking ingrijpend zag veranderen, door de instroom van mensen met een andere cultuur en achtergrond. Het was op dat vlak tasten en zoeken, waarvan Cools zelf een mooi relaas geeft in zijn boek ‘In naam van de stad’, dat tegen het einde van zijn burgemeesterschap verscheen.[7]

Om iets te doen aan het democratische deficit dat de fusie met zich had meegebracht, introduceerde Cools de districtsraden, die aanvankelijk slechts een raadgevende functie hadden, en niet rechtstreeks waren verkozen, maar samengesteld volgens de politieke verhoudingen in de Antwerpse gemeenteraad. Dit was een eerste stap naar bestuurlijke decentralisatie. In de loop der jaren zouden de districtsraden ook echte bestuurlijke bevoegdheden en een beperkt eigen budget krijgen en vanaf 2000 worden ze ook rechtstreeks verkozen.

De sanering van de financiële toestand werd uiteindelijk door de Vlaamse Regering met harde hand opgelegd. De stad werd onder een soort curatele geplaatst en er werden ingrijpende besparingen doorgevoerd, die zich onder andere sterk lieten voelen in de inkrimping van het personeelsbestand.

Door die opgelegde besparingen, was het ook voor een college onder leiding van een visionair als Bob Cools moeilijk om vanuit een vooruitstrevende en verbindende ingesteldheid een stad te besturen, die meer dan andere Belgische centrumsteden met problemen van samenleven werd geconfronteerd.

De fusie waarbij alle inwoners ineens in een grotere entiteit terecht kwamen, de relatieve verloedering van sommige wijken en de stadsvlucht troffen de stad Antwerpen opmerkelijk hard. In die omstandigheden kon de erfgenaam van de Vlaams-nationalistische collaboratie, het Vlaams Blok, doorbreken. Dat gebeurde eerst bij de nationale verkiezingen in 1986 en dan opnieuw bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1988. In de loop van de legislatuur die daarop volgde ging de meerderheid verloren, onder andere door het overlopen van de SP’er Staf Neel naar het Vlaams Blok, en dat betekende ook het einde de klassieke socialistisch-christendemocratische coalitie, die de stad sinds de tweede wereldoorlog had bestuurd. De Volksunie kwam de coalitie depanneren, tot aan de volgende verkiezingen van 1994.

Een minder stabiele coalitie maakte het besturen van de stad niet gemakkelijker. Aangevuurd door uiterst-rechts, begonnen rechts populistische reacties op wat er allemaal misliep in de stad zich op de persoon van de burgemeester te richten. Tot in het belachelijke toe. De paaltjes, die op de Meir de wandelzone markeerden, maar die nogal ongelukkig en hinderlijk waren geplaatst, werden bijvoorbeeld Bobkes genoemd.

Toch is Bob Cools de laatste grote burgemeester van een reeks, die begon bij Van Cauwelaert in 1921. In moeilijke omstandigheden, kon hij dankzij een duidelijke visie op wat een stad zou moeten zijn, er toch het beste van maken. Ook in moeilijk omstandigheden slaagde hij erin het Antwerpse model van een sterke plaatselijke overheid, met een solide sociale onderbouw, aangevuld met een aansprekende cultuurpolitiek, in stand te houden.

Deel 5 - Een nieuwe brede coalitie, nieuwe bestuursstijl en technocratie in plaats van ideologie



Antwerpen was de eerste grootstad in België en zelfs heel Europa waar het uiterst-rechts populisme, in de gedaante van het Vlaams Blok/Vlaams Belang een politieke doorbraak kende en als een kanker het samenlevingsweefsel kon aantasten.

Vanaf de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 kregen die meer en meer het karakter van een strijd van één tegen allen, van de democratische partijen tegen uiterst rechts. Die verkiezingen liepen uit op een volledige partijpolitieke herschikking in de stad. En tot een coalitie van alle democratische partijen tegen het Vlaams Blok, uitgezonderd één radicaal links gemeenteraadslid, Nadine Peeters, verkozen op een kartellijst van de toenmalige groenen van Agalev.

In die nieuwe coalitie werd, onder andere door Agalev, een veto gesteld tegen Bob Cools als onterechte belichaming van al wat mis was gelopen tijdens de vorige periode. Leona Detiège, was wel aanvaardbaar. Cools werd voorzitter van het OCMW.

Het grote nadeel van deze veelkleurige coalitie was dat de oppositie enkel bestond uit het het Vlaams Blok, dat in zijn propaganda Antwerpen steevast als probleemstad afschilderde, een framing die geleidelijk door de media werd overgenomen.  Dat voortdurend benadrukken van problemen, die per slot van rekening eigen zijn aan een grootstad, zorgde ook voor een toename van de gevoelens van ontevredenheid bij de Antwerpse bevolking, zoals bleek uit een studie die in 2000 door de sociologen Koen Abts en Marc Swyngedouw werd uitgevoerd. Eigenaardig genoeg bleek uit dezelfde studie dat 80 percent van de inwoners tevreden tot zeer tevreden was over het leven in de eigen buurt. [8]

Men kan de nieuwe coalitie, die een nieuwe bestuursstijl hanteerde, niet verwijten dat er geen begin werd gemaakt met een beleid, dat moest tegemoetkomen aan die onvrede. De districten werden opgewaardeerd, de drempels voor sociale dienstverlening werden door een decentralisatie in wijkkantoren en infobalies verlaagd, de stedelijke administratie werd gemoderniseerd en gedepolitiseerd. Het integratiebeleid werd opgestart. De properheid van de stad werd aangepakt, door acties tegen sluikstorten en hondenpoep en voor selectieve huisvuilophaling. Er werd meer aandacht besteed aan wijk- en straatrenovatie. En dat alles desondanks de beperkte financiële ademruimte. De ‘regenboogcoalitie’ werkte met een duidelijke gezamenlijke beleidsvisie, wat ook nodig was, om ze te smeden tot een consistente bestuursmeerderheid.

De als het ware gebetonneerde coalitie van socialisten en christendemocraten, die bijna de volledige periode van 1921 tot 1994 overspande, had begrijpelijk tot een zekere mate van bestuurlijke inertie, en zeker tot politisering van het ambtelijk apparaat geleid. Dat er vers bloed in het stadsbestuur kwam, met het toetreden van liberalen en groenen, kwam op het goede moment. Het is de verdienste van Leona Detiège dat ze die nieuwe bestuursstijl als burgemeester een gezicht gaf.

Maar het was allemaal niet genoeg. Ook de verkiezingen van 2000 verliepen in een gepolariseerde sfeer, waarna de regenboogcoalitie tegen het Vlaams Blok werd voortgezet.

De zogenaamde Visa-affaire, na beschuldigingen door het Vlaams Blok over gesjoemel met onkostennota’s van ambtenaren en schepenen, betekende het einde van het burgemeesterschap van Detiège. Achteraf bleek dat de meeste beschuldigingen niet tot vervolging aanleiding gaven. De meeste klachten werden verticaal geklasseerd. Maar het is tekenend voor de politieke sfeer na de eeuwwisseling in Antwerpen, dat het gebeuk van uiterst rechts, tot een plaatselijke politieke crisis kon leiden.

Nog meer dan de verkiezingscampagnes van 1994 en 2000 stond de campagne in 2006 in het teken van de strijd tegen het extreemrechts. Burgemeester Patrick Janssens, die in 2003 het burgemeesterschap van Detiège had overgenomen, voerde bewust een campagne zonder partij-etiket. Maar hij boekte wel een grote verkiezingsoverwinning, zodat hij burgemeester kon blijven in een driepartijencoalitie van socialisten, christendemocraten en liberalen.

Alhoewel Janssens in de tien jaar dat hij burgemeester van Antwerpen is geweest, een goed rapport kan voorleggen – de stad ging er op heel wat terreinen zienderogen op vooruit – kunnen we niet om de vaststelling heen, dat er een fundamenteel verschil is met de bestuursperiodes tot en met die van Bob Cools. In de opeenvolgende coalities van socialisten en christendemocraten, slaagden de socialistische burgemeesters en schepenen er in om echte structuurveranderingen door te voeren. Dat betekent dat hetgeen kon worden verwezenlijkt op het gebied van de verbetering van de levensomstandigheden van de grote meerderheid van de bevolking, ook werkelijk verankerd was in de beheersstructuur van de stad. Antwerpen was de stad van de scholen, de ziekenhuizen, de sociale woningbouw, met een sterke publieke dienstverlening.

Patrick Janssens was een bestuurder van de ‘derde weg’, die zich niet liet leiden door een socialistische visie van gelijkheid en emancipatie, maar door het technocratisch, ideologievrij besturen van de stad als een bedrijf.

Dat zijn bestuursproject in 2012 door de kiezer werd afgestraft, heeft mede daarmee te maken: als je er niet in slaagt duidelijk te maken dat de manier waarop je de stad bestuurt, past in een algemene visie die erop gericht is het leven van de mensen te verbeteren, word je alleen maar beoordeeld op wat je hebt gedaan. En dat laatste is altijd te weinig, zeker in een klimaat waarin rechtse populisten op elke slak zout kunnen leggen en elk probleem uitvergroten. Uiteraard kon de truc met de niet-partijpolitieke campagne, ditmaal in kartel met een sterk verzwakte CD&V, die achteraf ook nog verraad pleegde, in 2012 niet opnieuw werken.

Op 1 januari 2013 kwam er dan ook een einde aan meer dan 90 jaar socialisten aan het roer in Antwerpen.

Tot besluit

De rechtse bestuursploeg onder Bart De Wever maakte van bij het begin van zijn aantreden voortvarend werk van het uitwissen en liquideren van sociale en andere verwezenlijkingen, die duidelijk aan het vroegere socialistische bestuur kunnen worden gelinkt.

Het afbouwen van sociale voorzieningen, het uitverkopen van de stad aan de privésector, een antisocialistische symboolpolitiek (zoals het sluiten van het home Mathilde Schroyens aan zee, of het vervangen van het rode stadslogo door een zwart logo), het zijn allemaal uitingen van rechts revanchisme, waar de stad niet beter van wordt. Het terugdraaien van de grote plannen inzake stadsvernieuwing, waarin meer aandacht uitging naar een stad voor mensen in plaats van een stad voor auto’s, springt nog meer in het oog. Een beleid dat opnieuw inzet op het individueel autoverkeer, draait de klok tientallen jaren terug. Dat het verkeer stilstaat, staat symbool voor de algemene stilstand waarmee de stad wordt geconfronteerd.

Het zal niet zo lang duren dat zal blijken dat dit bestuur rampzalig is voor de stad Antwerpen en haar inwoners. Het zal dan ook duidelijk zijn, dat het burgemeesterschap van De Wever helemaal niet past in het rijtje van grote burgemeesters, Van Cauwelaert, Huysmans, Craeybeckx, Cools….

Antwerpen verdient beter. De herinnering aan hoe het ooit geweest is, toen – ook in moeilijke periodes – Antwerpen toekomstgericht, cultureel emanicipatorisch en sociaal werd bestuurd, kan ons duidelijk maken dat het een andere richting uit kan, dan de stagnatie en de stappen terug van de afgelopen legislatuur. Zonder nostalgie zeggen we, dat we terug moeten aanknopen met een progressief, sociaal en warm bestuur voor Antwerpen en de Antwerpenaars. Alleen op die manier gaan we opnieuw vooruit!


















[1] Lode Hancké, De Antwerpse burgemeesters van 1831 tot 2000, Antwerpen, 2000, p. 163.
[2]L. Hancké,  Ibid. p. 175.
[3] Zie ook Ephraïm Schmidt, Geschiedenis van de Joden in Antwerpen, Antwerpen, 1963.
[4] Het laatste schip met Joodse vluchtelingen uit Duitsland, de Saint-Louis, zwalpte tussen 13 mei en 19 juni 1939 rond op zee, van New York naar La Havana, Le Havre, Rotterdam, met nagenoeg 1000 vluchtelingen aan boord, zonder dat het ergens mocht aanmeren. Samen met de Belgische regering, zorgde Huysmans ervoor, dat het schip in Antwerpen welkom was, waarna de vluchtelingen hun reis naar een veilig onderkomen konden voortzetten.
[5] L. HANCKE, Ibid, p.  202.
[6] Tussen 1971 en 1977 steeg de schuld van Antwerpen van 2.277  miljoen frank tot 4526 miljoen frank
L. Hancké, ibid., p. 253.
[7] Bob Cools, In naam van de stad, Antwerpen, 1993.
[8] Koen Abts, Marc Swyngedouw, Gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen: een terreinverkenning, in Samenleving en Politiek, jg. 7, 2000, nr. 5.

Geen opmerkingen:

DE KOERS VAN CONNER De twijfels van een langjarig partijlid

Dit blogbericht is een herwerkte versie van een bijdrage die in mei 2023 online werd gepubliceerd op de website  www.sampol.be  in de aanloo...