Deel 1 .
Het mystieke huwelijk van socialisten en christendemocratie
De aanwezigheid van socialisten in het
Antwerpse stadsbestuur dateert van voor de Eerste Wereldoorlog. In 1907 sloten
socialisten een kartel met liberalen en 3 socialistische gemeenteraadsleden werden
verkozen waaronder Maurits Terwagne en Alfred Cools. Bij ontslag of overlijden
van een liberale schepen kon een socialist schepen worden. Zo geschiedde in
1909 en Alfred Cools werd schepen en zou dit blijven tot 1932.
Het jaartal 1921 vormt een echt keerpunt want
zowel de Katholieke Partij met Frans Van Cauwelaert als de Belgische
Werkliedenpartij met Camille Huysmans, boekten een klinkende
verkiezingsoverwinning bij de gemeenteraadsverkiezingen in april van dat jaar. Het
waren ook de eerste gemeenteraadsverkiezingen onder het stelsel van het
algemeen enkelvoudig stemrecht (ook voor vrouwen, die ook stemplicht hadden
voor gemeenteraadsverkiezingen – voor de nationale verkiezingen zou dat nog tot
1948 duren!).
Dat betekende een belangrijke historische
doorbraak. Het stadsbestuur kwam immers in handen van een coalitie van
christen-democraten en socialisten, een progressief bestuur avant la lettre,
waarbij de conservatieve katholieken, die met een scheurlijst waren opgekomen
en de steeds conservatievere liberalen buitenspel werden gezet. Van Cauwelaert
werd burgemeester en de socialisten kregen een belangrijke voet in huis in het
schepencollege.
Op de avond van de eerste vergadering van het
nieuwe schepencollege, trokken twee stoeten, van christen-democraten en
socialisten in triomf naar het stadhuis. Beide optochten smolten samen tot één
grote democratische manifestatie. In de stad heerste het gevoel dat er een
nieuwe wind zou gaan waaien.
Dat was ook zo. In zijn boek over de Antwerpse
burgemeesters [1] zegt
Lode Hancké dat met dit college het democratische tijdvak aanbrak in Antwerpen.
Zowel de BWP als de christen-democratische vleugel van de Katholieke Partij
werden gedragen door een volksbeweging van arbeiders en lagere middenklasse,
wat in schril contrast stond met het vorige stadsbestuur dat jarenlang in
handen was van conservatieve liberalen zonder volkse achterban.
Men sprak van een ‘mystiek’ huwelijk tussen de
katholiek Frans Van Cauwelaert en de socialist Camille Huysmans. Maar van beide
zou enkel Camille Huysmans de Antwerpse politiek bepalen tot aan de tweede
wereldoorlog. Wat was er dan zo mystiek aan die samenwerking? Beide politici konden
zich vinden in hun flamingantisme. Samen met de Vlaamsgezinde liberaal Louis
Franck, voerden ze als de ‘drie kraaiende hanen’ voor WO I actie voor de
vervlaamsing van de Gentse Universiteit. Huysmans was pas kort na de oorlog
naar Antwerpen gekomen, maar hij werd snel de spelbepalende figuur bij de Antwerpse
socialisten. De goede verstandhouding met Van Cauwelaert, die van voor de
Groote Oorlog dateerde, legde de grondslag voor de samenwerking tussen de twee
volksbewegingen.
De levensbeschouwelijke kwestie, de onverzoenlijke
strijd tussen katholieken en vrijzinnigen, maakte die samenwerking
onwaarschijnlijk. Het is de verdienste van Huysmans en Van Cauwelaert, dat ze
elkaar tegemoet kwamen in het ontmijnen van die schijnbaar onoverbrugbare
tegenstelling. Er werd een Antwerpse schoolvrede gesloten, waarbij ook de
katholieke scholen zouden worden erkend om in aanmerking te komen voor
subsidiëring. Huysmans, die schepen van onderwijs was, voerde dat programmapunt
van de coalitie dus uit, maar dat gaf hem, en en zijn latere plaatsvervanger,
de vakbondsman Willem Eekelers, tegelijkertijd ook de mogelijkheid om het
stadsonderwijs een grote vlucht te doen maken. Terwijl de jarenlange
schoolstrijd de ontwikkeling van het officiële neutrale onderwijs stokken in de
wielen had gestoken, maakte de Antwerpse schoolvrede het precies mogelijk dat
Antwerpen de stad van de scholen zou worden, met een eigen scholennet, dat een
grote bijdrage zou leveren aan de emancipatie van de arbeidersklasse.
De schoolvrede maakte de weg vrij voor de
uitvoering van een sociaal programma, dat zich vooral liet voelen in de sociale
huisvesting. Er werden drie grote sociale huisvestingsmaatschappijen opgericht.[2]
Om een actieve onderwijs- en sociale politiek
te kunnen voeren, werd ook de stedelijke administratie uitgebouwd, een
duidelijke breuk met de laissez-faire politiek van het vroegere liberale
bestuur.
Tenslotte was het bestuur ook uitgesproken
Vlaamsgezind. De stimulansen die het Vlaamse cultuurleven kreeg, zorgden ervoor
dat Antwerpen opnieuw kon uitgroeien tot een culturele metropool. Bovendien
droeg de vernederlandsing van het bestuur natuurlijk ook bij tot de
democratisering van de werking van de stad.
Dat alles zorgde voor een vruchtbare
voedingsbodem voor de verdere economische ontwikkeling van stad en haven. De
bouw van de ‘Boerentoren’ (een project van de bank die met de Boerenbond
verbonden was), de eerste wolkenkrabber in Europa, was als het ware de
symbolische bekroning van de ontwikkeling die de stad in deze periode had
doorgemaakt.
Van Cauwelaert bleef burgemeester tot het
einde van de coalitie van christen-democraten en socialisten in 1932.
Deze coalitie was erg succesvol en legde de
basis voor een continu beleid, dat zou duren tot het burgemeesterschap van
Patrick Janssens. De continuïteit lag in de voortdurende aanwezigheid van
socialisten in het bestuur en de sociale, maar ook cultureel vooruitstrevende
politiek, waarvan ze de dragers waren.
Deel 2.
Camille Huysmans, de mythische burgemeester
Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 behielden
de beide partijen van de coalitie hun posities. De logica zou dan ook geweest
zijn dat de coalitie werd voortgezet. Ware het niet dat de levensbeschouwelijke
kwestie, onder impuls van de liberalen opnieuw de kop opstak. De socialistische
sterkhouders Huysmans en Eekelers wilden doorgaan met de christen-democraten,
maar ze werden teruggefloten door de eigen partij. Onderhuidse spanningen
tussen de socialistische en katholieke achterban waren altijd wel aanwezig
geweest en die kwamen bij de coalitievorming in 1932 weer aan de oppervlakte.
Zo werd er een nieuwe coalitie gesmeed van
socialisten en liberalen, waarbij de BWP als sterkste fractie het
burgemeesterschap kreeg toegewezen. Camille Huysmans werd in 1933 dan ook de
eerste socialistische burgemeester van Antwerpen. Tot 2012 zou Antwerpen
onafgebroken door een socialist worden bestuurd (de oorlogsjaren niet
meegerekend).
Dankzij de figuur van Huysmans werd dit geen
rabiaat antiklerikaal bestuur, alhoewel het Antwerpse schoolpact van 1921 werd
afgevoerd. Huysmans bleef een verbindende burgemeester. Het mag gezegd worden
dat Van Cauwelaert op de achtergrond terecht kwam en dat de Katholieke partij,
die zeer boos waren voor de ommezwaai, samen met het VNV een vijandige
deputatie vormden op het niveau van de provincie, om zo het stadsbestuur beter
te kunnen dwarsbomen.
De sociale politiek van de vorige periode, met
de socialisten nu volledig aan het commando, werd voortgezet, al sloeg ook in
Antwerpen de economische crisis toe. De bouw van sociale woningen werd in hoog
tempo opgevoerd. In de haven ging de verdere ontwikkeling gepaard met een
aanmerkelijke verbetering van de werkomstandigheden van de havenarbeiders.
Opmerkelijk waren ook de culturele realisaties die onder Huysmans werden
verwezenlijkt. De beslissing tot oprichting van het Rubenshuis stamt uit deze
periode, al werd het pas in 1945 gerealiseerd.
Heel opmerkelijk is de rol die Huysmans als
burgemeester in deze periode heeft gespeeld in het opvangen van Joodse
vluchtelingen uit Nazi-Duitsland. Terwijl het stadsbestuur na 1932 is beginnen
meehuilen met de wolven in het bos, als het over de instroom van asielzoekers
en andere migranten in de stad gaat, liet Huysmans in de jaren ’30 een heel
ander geluid horen. De hetze die gevoerd werd tegen de grote toestroom van
Joodse vluchtelingen in Antwerpen, is vergelijkbaar met het rechtse discours,
dat nu wordt gebruikt. “De stad is vol”, “dit is een bedreiging van onze
welvaart” waren kreten die ook toen werden gehoord.
Door de bloei van de diamantnijverheid, één
van de pijlers van de Antwerpse economische ontwikkeling, was er in Antwerpen
reeds voor de Eerste Wereldoorlog een aanzienlijke Joodse aanwezigheid. In de
jaren dertig, groeide die tot ongeveer 50.000 inwoners. Waarschijnlijk lag dat
getal nog hoger, omdat er bij de bevolkingsdienst geen melding van godsdienst
moest worden gemaakt. Daarbij moeten op het einde van de jaren dertig nog
minstens 10.000 (mogelijk tegen de 20.000) vluchtelingen worden gevoegd, die
Duitsland hals over kop hadden moeten verlaten. Het gaat dus om een
aanzienlijke toestroom van immigranten. [3]
Vanaf de machtsovername van Hitler in januari
1933 voerde Huysmans een moedige en onverzettelijke strijd tegen het steeds
verder om zich heen grijpende antisemitisme en voor de opvang van vluchtelingen.
Er werden door het stadsbestuur harde maatregelen tegen uitingen van antisemitisme
getroffen. Daarvoor werd Huysmans niet alleen door extreem-rechts, maar ook
door de conservatieve katholieken aangevallen. Het pleit voor de katholieke
oppositieleider Van Cauwelaert, dat hij Huysmans in zijn strijd tegen de
Jodenhaat, ook tegen zijn eigen partijgenoten in, onverminderd ondersteunde.
Antwerpen was als havenstad natuurlijk een
belangrijke tussenstop voor deze vluchtelingen, op zoek naar een veilig
onderkomen. Vandaar dat het zo belangrijk was dat ze in de stad goed werden
opgevangen. Dankzij burgemeester Huysmans, konden op die manier duizenden
mensen worden gered. Het is belangrijk deze episode in de geschiedenis van
Antwerpen te blijven herinneren, wanneer we naar de huidige migratiecrisis
kijken. [4]
Huysmans bleef ook na de verkiezingen van 1938
burgemeester in een driepartijencoalitie, waarin de christendemocraten opnieuw
vertegenwoordigd waren. Het Antwerpse schoolpact werd hersteld en hij kon zijn
stempel blijven drukken op het bestuur van de stad.
Lode Hancké noemt Huysmans een ‘normatief’
burgemeester, die zijn beleid stoelde op humanistische waarden. Hij ontwikkelde
een bestuursstijl, die ook nog bij zijn opvolgers na de oorlog zou blijven
doorklinken. Hij omschrijft het als volgt:
“(…) Van Cauwelaert en nog meer Huysmans
gaven Antwerpen een imago van pioniersstad, een stad die vooropliep in de
verdraagzaamheid en in de schoolvrede, die de richting wees van de
vervlaamsing, van de invulling van de sociale
en Vlaamse volksrechten. Ze gaven bovendien een internationale
uitstraling aan de stad waar geleerden, schrijvers en kunstenaars ontvangen en
geëerd werden, een stad die aantoonde dat de beklemtoning van haar Vlaams
karakter samen kon gaan met openheid op de wereld. En ook dat in deze stad (…) elke bewoner, en
ook elke vluchteling behandeld werd als een ‘poorter’, een burger aan wie
gelijke behandeling werd gegeven, waarvan geloof en gebruiken werden
gerespecteerd en die tegen alle krachten van brutaliteit en barbarij in
bescherming werd genomen.” [5]
In een bijzonder moeilijk tijdsgewricht, dat
de zwartste uren uit onze moderne geschiedenis aankondigde, was Camille
Huysmans een modelburgemeester, die zijn stad tegen de stroom in verder
ontwikkelde op sociaal en cultureel vlak. Een burgemeester die de hand hield
aan de morele normen en waarden van respect voor democratie en voor de
diversiteit van opinies en geloofsovertuigingen. Hij was een socialistische
pedagoog van de verdraagzaamheid, die daarin door vele Antwerpenaren, ook als
ze van een andere politieke overtuiging waren, werd gevolgd.
Tijdens de oorlog was de katholiek Leo
Delwaide officieel waarnemend burgemeester; later ging hij die rol vervullen in
opdracht van de Duitse bezetter. . We weten inmiddels dat dit collaboratiebestuur
mede de hand had in de jodenvervolging in Antwerpen. Jeroen Olyslaegers heeft
in zijn roman Wil recent nog de vinger gelegd op de zere plek van de
ondersteuning die de Antwerpse politie heeft verleend bij de jacht op joden in
de stad. Op 12 september 1944 keerde Huysmans terug naar Antwerpen en kon de
wederopbouw van de door de V-bommen geteisterde stad beginnen.
Deel 3. Van de heropbouw van de stad naar de gouden
jaren onder Lode Craeybeckx
De eerste naoorlogse gemeenteraadsverkiezingen
in 1946 stonden in het teken van de Koningskwestie. Mede daardoor kon de CVP,
de opvolger van de Katholieke Partij, de verkiezingen in Antwerpen winnen en de
sterkste gemeenteraadsfractie vormen. Er volgde een verwarrende periode van
coalitiegesprekken. Het verrassende eindresultaat was dat er een
tweepartijencoalitie van BSP en CVP werd gevormd. Huysmans was op dat ogenblik
eerste minister, waardoor een nieuwe naam, Lode Craeybeckx naar voor kwam.
Niettegenstaande de BSP niet de grootste gemeenteraadsfractie was, werd
Craeybeckx, wegens het vreemde verloop van de onderhandelingen, toch
burgemeester. Hij zou dat blijven tot
aan zijn dood op 25 juli 1976.
Craeybeckx was in zijn jonge jaren een
activist, die zich later inzette voor de socialistische beweging, en dit zowel
binnen als buiten de fysieke grenzen van de stad. In de jaren dertig was hij reeds
vier jaar burgemeester van de randgemeente Deurne geweest. Hij was van beroep
jurist en tegelijkertijd een typische vertegenwoordiger van een links
flamingantisme, dat kenmerkend was voor de Antwerpse linkerzijde, zowel in de
socialistische als in de communistische middens van de KPB.
Samen met voluntarisme op vlak van infrastructuurwerken
vormt dit sociaal flamingantisme één van de wezenskenmerken van het lange
burgemeesterschap van Craeybeckx, dat de gouden jaren van stijgende welvaart na
de tweede wereldoorlog tot het begin van de economische crisis in de jaren
zeventig omspande.
Lode Craeybeckx was een zeer populaire
burgemeester, die de BSP verzekerde van opeenvolgende verkiezingssuccessen. Hij
was, ook door zijn lange staat van dienst, het gezicht van Antwerpen, een stad in volle
economische en culturele groei, in een periode waarin de sociale welvaartstaat
vorm kreeg.
Het sociale beleid dat getrokken werd door de
socialisten, kon zo steeds verder worden ontwikkeld. De echte architect daarvan
was schepen Frans Detiège, die gedurende geheel de periode van het
burgemeesterschap van Craeybeckx de sociale departementen bestuurde, die de
verwezenlijkingen van de verzorgingsstaat concretiseerde op stedelijk vlak.
Hetgeen in deze periode aan sociale voorzieningen werd ontwikkeld is ronduit spectaculair:
Kindervrieugd (1946), stedelijke kinderopvang, jeugdcentra, vakantiecentra aan
zee, bejaardenvoorzieningen, gezinshulp … Het Middelheimziekenhuis, dat onder
toezicht stond van de COO (de voorganger van het latere OCMW) werd het
belangrijkste en best uitgeruste regionale ziekenhuis.
Maar in deze periode werd de binnenstad ook
grondig gesaneerd, met het opruimen door de stad van meer dan 5000
krotwoningen. Daarmee konden er opnieuw uitgebreide programma’s van sociale woningbouw
in het oude stadscentrum worden uitgevoerd. Dat is achteraf gezien een
belangrijke zaak gebleken. Terwijl in die periode in heel wat Europese steden de
oude stadscentra door verkrotting doodbloedden, kon op die manier in Antwerpen de
bewoningsfunctie van het oude centrum voor een groot deel behouden blijven.
Alhoewel moet worden toegegeven dat ook dit de stadsvlucht sinds de jaren
zestig niet heeft gestopt.
Het meest aansprekende voorbeeld is de wijk
rond het Vleeshuis. Dit project uit de jaren zestig was ook omstreden, omdat
hier niet alleen oude krotwoningen werden opgeruimd. Tegelijkertijd ging het
oude karakter van de gehele buurt tegen de vlakte. Het stadsbestuur had immers
gekozen voor een volledige tabula rasa en niet voor renovatie. Dat moet gezien
worden in het toenmalige tijdskader, waarin daadkracht het nogal eens haalde op
conservatie. Daar kwam terecht veel protest tegen.
Maar dat uiteindelijk de oude stad toch
grotendeels behouden bleef, moet ook op het conto van de rol van de socialisten
in het beleid worden geschreven. In 1971 werd Bob Cools de eerste schepen in
België die bevoegd werd voor ruimtelijke ordening en stedenbouw. Dat die
schepenbevoegdheid werd gecreëerd was onder andere ook het gevolg van de
maatschappelijke druk die er einde jaren zestig kwam om zorgzamer om te
springen met het oude architecturale patrimonium. Vanuit zijn bevoegdheid
slaagde Cools erin dat er van die tabula rasa politiek werd afgestapt en dat er
zou worden ingezet op het rijke verleden
als uithangbord voor de aantrekkingskracht van de stad. Die beleidslijn, zou
later medebepalend zijn voor het beleid van Cools als eerste burgemeester van
Antwerpen na de fusie.
Al voor de oorlog waren de socialisten
pleitbezorgers van sterke openbare diensten. De uitbouw van openbare
dienstverlening, door stedelijke bedrijven of regieën werd in de naoorlogse
periode geïntensifieerd en werden er ‘zuivere’ intercommunales voor gas, water
en elektriciteit opgericht, waarin de overheid de enige aandeelhouder was. Die
aandacht voor het in overheidshanden houden van basisdienstverlening staat in
schril contrast met de privatiseringsgolf die vanaf eind jaren ’90 de kop
opstak.
Dat er ten slotte in Antwerpen, de virtuele
hoofdstad van Vlaanderen, niettegenstaande grote tegenkanting van het
academische establishment, toch een universiteit is gekomen, is voor een groot
stuk de verdienste van Craeybeckx. Voor hem was dit eerst en vooral nodig om de
kinderen van de arbeidersklasse ook de kans te geven verder te studeren.
Toen Craeybeckx kort voor de
gemeenteraadsverkiezingen plotseling stierf, werd Frans Detiège, die jarenlang
de sterke man van het sociaal beleid achter de schermen was geweest, de laatste
paar maanden van die legislatuur een korte tijd burgemeester.
Deel 4 - Antwerpen wordt een
grootstad onder Bob Cools
Onder Mathilde Schroyens, de laatste
burgemeester van Antwerpen, vóór de fusie met de randgemeenten in 1982, kwam met het einde van de
lange periode van hoogconjunctuur, de structurele financiële zwakte van de stad
aan de oppervlakte.
Het fundamentele probleem was dat de stad
onvoldoende inkomsten kon genereren om alle functies van een grote centrum- en
havenstad te kunnen financieren. De opbrengst van de inkomstenbelastingen
blijft bijvoorbeeld achter bij die van de rijkere gemeenten in de stadsrand.
Het Gemeentefonds, dat bedoeld is om de werking van gemeenten te financieren,
komt dan weer onvoldoende tussen bij het wegwerken van het begrotingstekort van
de grote steden, terwijl kleinere gemeenten er veel meer van kunnen profiteren.
Dat laatste heeft onder meer te maken met de ondervertegenwoordiging van de
grote steden, en zeker van Antwerpen, in het centrale bestuur en het parlement,
waar de politieke beslissingsmacht over de besteding van de middelen ligt.
De stad Antwerpen kwam eind jaren zeventig,
begin jaren tachtig dan ook op een steeds verder groeiende schuldenberg te
zitten. [6]
De meeste Antwerpse socialisten waren geen
voorstander van de fusie van Antwerpen met zijn randgemeenten. Men was eerder
gewonnen voor doorgedreven samenwerking tussen stad en randgemeenten in de vorm
van een soort agglomeratieraad en een stadsgewest zoals er in Frankrijk bestaan
met bijvoorbeeld de Communauté d’Agglomération in Rijsel. Door de fusie zou het
stadsbestuur zijn voeling met de bevolking verliezen, was de redenering. Het
opgaan in één superstructuur van de deelgemeenten, die naar Vlaamse normen, op
zich al uit de kluiten gewassen stedelijke centra zijn, ging zorgen voor een groot
democratisch deficit. Bovendien leek het doordrukken van de fusie vooral
ingegeven door de bekommernis de stadsfinanciën te saneren, door de inbreng van
de randgemeenten, die er financieel beter voorstonden. Wat overigens niet
lukte, vermits ook zij met schulden in plaats van met een begrotingsoverschot in
de grootstad Antwerpen werden geïntegreerd.
Bij de fusies in 1976 was beloofd dat elke
fusiegemeente met een propere financiële lei zou kunnen starten. Toen in 1982
met vertraging de fusie van Antwerpen met Berchem, Borgerhout, Hoboken,
Wilrijk, Deurne, Merksem, Ekeren en Berendrecht-Zandvliet-Lillo tot stand kwam,
moest de nieuwe fusiestad starten met een tekort van 65 miljard frank (1,6
miljard euro), dat voor 98 percent afkomstig was van Antwerpen zelf.
Het is onder dit slechte financiële gesternte
dat Bob Cools de eerste burgemeester van de fusiestad werd in januari 1983. Dat
gebeurde in een periode van economische achteruitgang, die zwaar zou wegen op
de leefbaarheid van Antwerpen, dat door die fusie ook een grootstad werd.
Cools had als schepen van ruimtelijke ordening
en stedenbouw zijn sporen ruimschoots verdiend. Hij bouwde zijn departement uit
tot een taskforce die het stadsherstel aanpakte en daarover ook uitgebreid met
de bevolking communiceerde. Het ging allemaal niet zo snel als gewild en er
waren tot aan de fusie nog bedenkelijke ingrepen, maar het beleid van
bescherming van het stadslandschap kon niet meer worden teruggedraaid.
Antwerpen werd geen stad met overheersende hoogbouw. Toen bijvoorbeeld de oude
en vervallen Hippodroom op het Zuid werd afgebroken, was het oorspronkelijke
plan daar twee hoge torens neer te zetten, die de hele Museumbuurt haar uitzicht
en charme zouden ontnemen. Het touwtrekken rond de bestemming van de gronden
zorgde ervoor dat de site jarenlang braak lag, maar uiteindelijk kon Cools zijn
slag thuishalen, en kwam er geen hoogbouw.
Ook de redding van de historische
Bourlaschouwburg is aan Cools te danken. Al eind jaren vijftig besloot het
Antwerpse stadsbestuur een nieuwe grote stadsschouwburg te bouwen, die een
aantal van de Antwerpse theaters onderdak moest geven. Het duurde tot 1980, na
een lange lijdensweg, dat de nieuwe
stadsschouwburg aan het nieuw aangelegde Theaterplein in gebruik kon worden
genomen en onder andere de KNS er zijn intrek in kon nemen. Daardoor kwam het
Bourlagebouw leeg te staan en gingen er stemmen op om het af te breken. Cools
zorgde er evenwel voor, dat tijdens deze periode van leegstand het gebouw
verwarmd bleef, zodat het niet zou vervallen. Uiteindelijk werd de Bourla
gerenoveerd, en keerde de KNS in 1994 terug naar haar oude thuis.
Ook het Centraal Station, algemeen beschouwd
als één van de mooiste stationsgebouwen ter wereld, werd met afbraak bedreigd,
toen de plannen voor het doortrekken van het spoor dwars door de stad, werden
uitgetekend. De spoorlijn kwam onder de grond en het Centraal Station werd
grondig in zijn oude glorie hersteld. Ook dat kan aan het beleid van Cools
worden toegeschreven.
Dankzij dit conservatie- en renovatiebeleid
bleef Antwerpen een stad op mensenmaat, in tegenstelling tot bijvoorbeeld
Brussel, waar de megalomanie veel grotere wonden heeft geslagen. Een stad die
bovendien haar erfgoed niet langer verwaarloosde, maar ervoor zorgde dat het
erfgoed zijn functie kon behouden of een nieuwe bestemming kreeg.
Cools ontwikkelde vanuit zijn praktijk op het
gebied van ruimtelijke ordening een coherente visie op stedelijkheid: de stad
niet zien als een verzameling huizen, straten pleinen of een concentratie van
mensen op een klein oppervlak, maar als een ruimte waarin de wisselwerking
tussen mensen onderling en tussen mensen en hun omgeving gebeurt.
Een eigentijdse en brede visie op
stedelijkheid was nodig voor een stad die niet alleen geografisch uit zijn
grenzen was gebarsten, maar die ook op heel korte tijd zijn bevolking
ingrijpend zag veranderen, door de instroom van mensen met een andere cultuur
en achtergrond. Het was op dat vlak tasten en zoeken, waarvan Cools zelf een
mooi relaas geeft in zijn boek ‘In naam van de stad’, dat tegen het einde van
zijn burgemeesterschap verscheen.[7]
Om iets te doen aan het democratische deficit
dat de fusie met zich had meegebracht, introduceerde Cools de districtsraden,
die aanvankelijk slechts een raadgevende functie hadden, en niet rechtstreeks
waren verkozen, maar samengesteld volgens de politieke verhoudingen in de
Antwerpse gemeenteraad. Dit was een eerste stap naar bestuurlijke
decentralisatie. In de loop der jaren zouden de districtsraden ook echte
bestuurlijke bevoegdheden en een beperkt eigen budget krijgen en vanaf 2000
worden ze ook rechtstreeks verkozen.
De sanering van de financiële toestand werd
uiteindelijk door de Vlaamse Regering met harde hand opgelegd. De stad werd
onder een soort curatele geplaatst en er werden ingrijpende besparingen
doorgevoerd, die zich onder andere sterk lieten voelen in de inkrimping van het
personeelsbestand.
Door die opgelegde besparingen, was het ook
voor een college onder leiding van een visionair als Bob Cools moeilijk om
vanuit een vooruitstrevende en verbindende ingesteldheid een stad te besturen,
die meer dan andere Belgische centrumsteden met problemen van samenleven werd
geconfronteerd.
De fusie waarbij alle inwoners ineens in een
grotere entiteit terecht kwamen, de relatieve verloedering van sommige wijken
en de stadsvlucht troffen de stad Antwerpen opmerkelijk hard. In die
omstandigheden kon de erfgenaam van de Vlaams-nationalistische collaboratie, het
Vlaams Blok, doorbreken. Dat gebeurde eerst bij de nationale verkiezingen in
1986 en dan opnieuw bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1988. In de loop van
de legislatuur die daarop volgde ging de meerderheid verloren, onder andere
door het overlopen van de SP’er Staf Neel naar het Vlaams Blok, en dat
betekende ook het einde de klassieke socialistisch-christendemocratische
coalitie, die de stad sinds de tweede wereldoorlog had bestuurd. De Volksunie
kwam de coalitie depanneren, tot aan de volgende verkiezingen van 1994.
Een minder stabiele coalitie maakte het
besturen van de stad niet gemakkelijker. Aangevuurd door uiterst-rechts,
begonnen rechts populistische reacties op wat er allemaal misliep in de stad
zich op de persoon van de burgemeester te richten. Tot in het belachelijke toe.
De paaltjes, die op de Meir de wandelzone markeerden, maar die nogal ongelukkig
en hinderlijk waren geplaatst, werden bijvoorbeeld Bobkes genoemd.
Toch is Bob Cools de laatste grote
burgemeester van een reeks, die begon bij Van Cauwelaert in 1921. In moeilijke
omstandigheden, kon hij dankzij een duidelijke visie op wat een stad zou moeten
zijn, er toch het beste van maken. Ook in moeilijk omstandigheden slaagde hij
erin het Antwerpse model van een sterke plaatselijke overheid, met een solide
sociale onderbouw, aangevuld met een aansprekende cultuurpolitiek, in stand te
houden.
Deel 5
- Een nieuwe brede coalitie, nieuwe bestuursstijl en technocratie in plaats van
ideologie
Antwerpen was de eerste grootstad in België en
zelfs heel Europa waar het uiterst-rechts populisme, in de gedaante van het
Vlaams Blok/Vlaams Belang een politieke doorbraak kende en als een kanker het samenlevingsweefsel
kon aantasten.
Vanaf de gemeenteraadsverkiezingen van 1994
kregen die meer en meer het karakter van een strijd van één tegen allen, van de
democratische partijen tegen uiterst rechts. Die verkiezingen liepen uit op een
volledige partijpolitieke herschikking in de stad. En tot een coalitie van alle
democratische partijen tegen het Vlaams Blok, uitgezonderd één radicaal links
gemeenteraadslid, Nadine Peeters, verkozen op een kartellijst van de toenmalige
groenen van Agalev.
In die nieuwe coalitie werd, onder andere door
Agalev, een veto gesteld tegen Bob Cools als onterechte belichaming van al wat
mis was gelopen tijdens de vorige periode. Leona Detiège, was wel aanvaardbaar.
Cools werd voorzitter van het OCMW.
Het grote nadeel van deze veelkleurige
coalitie was dat de oppositie enkel bestond uit het het Vlaams Blok, dat in
zijn propaganda Antwerpen steevast als probleemstad afschilderde, een framing
die geleidelijk door de media werd overgenomen. Dat voortdurend benadrukken van problemen, die
per slot van rekening eigen zijn aan een grootstad, zorgde ook voor een toename
van de gevoelens van ontevredenheid bij de Antwerpse bevolking, zoals bleek uit
een studie die in 2000 door de sociologen Koen Abts en Marc Swyngedouw werd
uitgevoerd. Eigenaardig genoeg bleek uit dezelfde studie dat 80 percent van de
inwoners tevreden tot zeer tevreden was over het leven in de eigen buurt. [8]
Men kan de nieuwe coalitie, die een nieuwe
bestuursstijl hanteerde, niet verwijten dat er geen begin werd gemaakt met een
beleid, dat moest tegemoetkomen aan die onvrede. De districten werden
opgewaardeerd, de drempels voor sociale dienstverlening werden door een
decentralisatie in wijkkantoren en infobalies verlaagd, de stedelijke administratie
werd gemoderniseerd en gedepolitiseerd. Het integratiebeleid werd opgestart. De
properheid van de stad werd aangepakt, door acties tegen sluikstorten en
hondenpoep en voor selectieve huisvuilophaling. Er werd meer aandacht besteed
aan wijk- en straatrenovatie. En dat alles desondanks de beperkte financiële
ademruimte. De ‘regenboogcoalitie’ werkte met een duidelijke gezamenlijke beleidsvisie,
wat ook nodig was, om ze te smeden tot een consistente bestuursmeerderheid.
De als het ware gebetonneerde coalitie van
socialisten en christendemocraten, die bijna de volledige periode van 1921 tot
1994 overspande, had begrijpelijk tot een zekere mate van bestuurlijke inertie,
en zeker tot politisering van het ambtelijk apparaat geleid. Dat er vers bloed
in het stadsbestuur kwam, met het toetreden van liberalen en groenen, kwam op
het goede moment. Het is de verdienste van Leona Detiège dat ze die nieuwe
bestuursstijl als burgemeester een gezicht gaf.
Maar het was allemaal niet genoeg. Ook de
verkiezingen van 2000 verliepen in een gepolariseerde sfeer, waarna de
regenboogcoalitie tegen het Vlaams Blok werd voortgezet.
De zogenaamde Visa-affaire, na beschuldigingen
door het Vlaams Blok over gesjoemel met onkostennota’s van ambtenaren en
schepenen, betekende het einde van het burgemeesterschap van Detiège. Achteraf
bleek dat de meeste beschuldigingen niet tot vervolging aanleiding gaven. De
meeste klachten werden verticaal geklasseerd. Maar het is tekenend voor de
politieke sfeer na de eeuwwisseling in Antwerpen, dat het gebeuk van uiterst
rechts, tot een plaatselijke politieke crisis kon leiden.
Nog meer dan de verkiezingscampagnes van 1994
en 2000 stond de campagne in 2006 in het teken van de strijd tegen het
extreemrechts. Burgemeester Patrick Janssens, die in 2003 het burgemeesterschap
van Detiège had overgenomen, voerde bewust een campagne zonder partij-etiket.
Maar hij boekte wel een grote verkiezingsoverwinning, zodat hij burgemeester
kon blijven in een driepartijencoalitie van socialisten, christendemocraten en
liberalen.
Alhoewel Janssens in de tien jaar dat hij
burgemeester van Antwerpen is geweest, een goed rapport kan voorleggen – de
stad ging er op heel wat terreinen zienderogen op vooruit – kunnen we niet om
de vaststelling heen, dat er een fundamenteel verschil is met de
bestuursperiodes tot en met die van Bob Cools. In de opeenvolgende coalities
van socialisten en christendemocraten, slaagden de socialistische burgemeesters
en schepenen er in om echte structuurveranderingen door te voeren. Dat betekent
dat hetgeen kon worden verwezenlijkt op het gebied van de verbetering van de
levensomstandigheden van de grote meerderheid van de bevolking, ook werkelijk
verankerd was in de beheersstructuur van de stad. Antwerpen was de stad van de
scholen, de ziekenhuizen, de sociale woningbouw, met een sterke publieke
dienstverlening.
Patrick Janssens was een bestuurder van de ‘derde
weg’, die zich niet liet leiden door een socialistische visie van gelijkheid en
emancipatie, maar door het technocratisch, ideologievrij besturen van de stad
als een bedrijf.
Dat zijn bestuursproject in 2012 door de
kiezer werd afgestraft, heeft mede daarmee te maken: als je er niet in slaagt
duidelijk te maken dat de manier waarop je de stad bestuurt, past in een
algemene visie die erop gericht is het leven van de mensen te verbeteren, word
je alleen maar beoordeeld op wat je hebt gedaan. En dat laatste is altijd te
weinig, zeker in een klimaat waarin rechtse populisten op elke slak zout kunnen
leggen en elk probleem uitvergroten. Uiteraard kon de truc met de
niet-partijpolitieke campagne, ditmaal in kartel met een sterk verzwakte
CD&V, die achteraf ook nog verraad pleegde, in 2012 niet opnieuw werken.
Op 1 januari 2013 kwam er dan ook een einde
aan meer dan 90 jaar socialisten aan het roer in Antwerpen.
Tot besluit
De rechtse bestuursploeg onder Bart De Wever
maakte van bij het begin van zijn aantreden voortvarend werk van het uitwissen
en liquideren van sociale en andere verwezenlijkingen, die duidelijk aan het
vroegere socialistische bestuur kunnen worden gelinkt.
Het afbouwen van sociale voorzieningen, het
uitverkopen van de stad aan de privésector, een antisocialistische
symboolpolitiek (zoals het sluiten van het home Mathilde Schroyens aan zee, of
het vervangen van het rode stadslogo door een zwart logo), het zijn allemaal
uitingen van rechts revanchisme, waar de stad niet beter van wordt. Het
terugdraaien van de grote plannen inzake stadsvernieuwing, waarin meer aandacht
uitging naar een stad voor mensen in plaats van een stad voor auto’s, springt
nog meer in het oog. Een beleid dat opnieuw inzet op het individueel
autoverkeer, draait de klok tientallen jaren terug. Dat het verkeer stilstaat,
staat symbool voor de algemene stilstand waarmee de stad wordt geconfronteerd.
Het zal niet zo lang duren dat zal blijken dat
dit bestuur rampzalig is voor de stad Antwerpen en haar inwoners. Het zal dan
ook duidelijk zijn, dat het burgemeesterschap van De Wever helemaal niet past
in het rijtje van grote burgemeesters, Van Cauwelaert, Huysmans, Craeybeckx,
Cools….
Antwerpen verdient beter. De herinnering aan
hoe het ooit geweest is, toen – ook in moeilijke periodes – Antwerpen
toekomstgericht, cultureel emanicipatorisch en sociaal werd bestuurd, kan ons
duidelijk maken dat het een andere richting uit kan, dan de stagnatie en de
stappen terug van de afgelopen legislatuur. Zonder nostalgie zeggen we, dat we
terug moeten aanknopen met een progressief, sociaal en warm bestuur voor
Antwerpen en de Antwerpenaars. Alleen op die manier gaan we opnieuw vooruit!
[1] Lode Hancké, De Antwerpse
burgemeesters van 1831 tot 2000, Antwerpen, 2000, p. 163.
[2]L. Hancké, Ibid. p. 175.
[3] Zie ook Ephraïm Schmidt, Geschiedenis
van de Joden in Antwerpen, Antwerpen, 1963.
[4] Het laatste schip met Joodse vluchtelingen uit Duitsland, de
Saint-Louis, zwalpte tussen 13 mei en 19 juni 1939 rond op zee, van New York
naar La Havana, Le Havre, Rotterdam, met nagenoeg 1000 vluchtelingen aan boord,
zonder dat het ergens mocht aanmeren. Samen met de Belgische regering, zorgde
Huysmans ervoor, dat het schip in Antwerpen welkom was, waarna de vluchtelingen
hun reis naar een veilig onderkomen konden voortzetten.
[5] L. HANCKE, Ibid, p. 202.
[6] Tussen 1971 en 1977 steeg de schuld van Antwerpen van 2.277 miljoen frank tot 4526 miljoen frank
L. Hancké, ibid., p. 253.
[7] Bob Cools, In naam van de stad,
Antwerpen, 1993.
[8] Koen Abts, Marc Swyngedouw, Gemeenteraadsverkiezingen
in Antwerpen: een terreinverkenning, in Samenleving en Politiek, jg. 7,
2000, nr. 5.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten