Toen we op een zonnige herfstdag eind 1979 trouwden, hadden we geen rooie duit. En ook geen meubelen en huisgerief. Toch moest ik trouwen met mijn lief. Want dat was toen nog de geplogenheid als er zich ongepland nieuw leven aankondigde.
Mijn lieve schoonouders konden ons een bescheiden huwelijkscadeau geven. Om een beetje meubelen van ons eigen te kunnen aanschaffen kregen we 40.000 frank mee, die we terstond besteedden in de veel te dure designwinkel van Habitat op het Muntplein in Brussel. Het was net genoeg voor een tafel met zes thonetstoelen en een kast voor multifunctioneel gebruik. Daarmee konden we toch al een living vullen. Een krakend bed was er al, want daarin was het ongeplande verwekt. Een kleerkast konden we voorlopig nog missen. We hadden zo weinig kleren dat we die nog in stapeltjes op een paar stoelen kwijt konden. Het huisgerief om ons dagelijks prakkie te koken was collectief bezit. We woonden samen met twee andere koppels in een groot huis, dat ooit de residentie van de baas van een ter ziele gegane Leuvense brouwerij was. We deelden veel met de andere armoezaaiers onder ons dak, zoals de keuken en het aanwezige alaam, een stadstuintje, teledistributie en vele avonden met zijn allen samen die duurden tot de drank op was.
Ook al gaven we weinig om bezit, we waren best wel trots op onze kast van Habitat. Twee plankjes waren voorbehouden voor de boeken die we koesterden. De rest werd gevuld met de glazen en het zondagse bordenservies dat we via de huwelijkslijst hadden bijeengekregen. Vijfenveertig jaar later overleeft wat rest van die spullen in de keukenkasten en dient het nog voor dagelijks gebruik. Habitat overleefde vijf verhuizingen. Tot de laatste verkassing nu ook alweer vierendertig jaar geleden bleef ze het pronkstuk in de woonkamer.
Mijn huwelijk daarentegen hield geen stand. Ik ging samenwonen met een andere vrouw, die haar meubels al even goed koesterde en we besloten dat haar huiskast beter paste bij de iets meer bezadigde levensstijl van het nieuw samengesteld gezin.
De Habitat van het vroegere prille armemensengeluk vond een nieuwe stek op de eerste verdieping van ons nieuwe huis in wat ik overmoedig als ‘mijn bureau’ omschreef. In werkelijkheid werd die ruimte meer een soort pseudo-intellectuele mancave, waar ik me kon terugtrekken telkens ik mijn hoofd moest leegmaken.
Daar vulde zich een collectie Billy-boekenkasten met mijn in de loop der jaren danig uit de hand gelopen boekenbezit. In Habitat kwam de literatuur uit lang vervlogen tijden terecht, waar ik nooit meer naar om keek. Het werd de kast van de vergeten boeken die hoorden bij interesses en ideologische droomwerelden waar ik, ouder en wijzer geworden, uitgegroeid was.
Soms snuister ik er nog eens in rond, wanneer de avondschemering mijn steeds indringender wordende neiging tot nostalgie aanjaagt. Dan overvalt me het besef dat veel van wat de kast herbergt misschien wel ten onrechte vergeten is. Voortdurend bekruipt me dan de zin om te herlezen wat bijna vijftig jaar geleden het begin van mijn intellectuele coming of age was. Misschien is dat een symptoom van de vergetelheid van het ouder worden.
Het zijn voor het merendeel pockets, waarvan de pagina’s enigszins vergeeld zijn en die wat muffig ruiken. Sommige van die boekjes moeten omzichtig ter hand worden genomen omdat de lijm niet op een lang boekenleven berekend was. Veel Penguins, Livre de Poche en Salamanders. Dure hardcovers kon ik me in mijn jonge jaren niet permitteren.
Ik vind er de memoires van Konstantin Paustovsky terug (AP-pockets), die mijn beeld van hoe de Russische Revolutie echt was voor altijd heeft vastgelegd. Veel meer dan het politieke verhaal in de Histoire de la Révolution Russe van Trotsky (Seuil), omdat hij beschreef hoe die revolutie door de gewone Russen werd beleefd.
En daar, helemaal vanachter en goed verscholen ‘The Making of the English Working Class’ (een dikke Penguin), het meesterwerk van E.P. Thompson, begenadigd historicus, socialist en leider van de Engelse vredesbeweging. Het boek dat me als historicus meer heeft beïnvloed dan vier jaar universitaire studie. Thompson was een van de eersten die van de geschiedenis van het gewone volk een volwaardige geschiedkundige discipline maakte. Hij zorgde ervoor dat de sociale geschiedenis van de negentiende eeuw mijn historische passie werd.
En verdorie ‘L’histoire des passions françaises’ van Theodore Zeldin (Seuil). Dat was een kerstcadeau van mijn allerliefste, nadat ze een interview met de auteur had gezien in het programma Apostrophes van de onvergetelijke boekenpropagandist Bernard Pivot. Zeldin is een Engelsman van Russisch-Joodse komaf, wiens onconventionele geschiedenis van het hedendaagse Frankrijk de chauvinistische Fransen een spiegel voorhield. Het moest me van mijn al te marxistische geschiedenisvisie afhelpen. Ik heb de Passions met plezier gelezen, zonder daarom onmiddellijk van mijn historisch materialistisch geloof te vallen. Het maakte me wel duidelijk dat geschiedenis ook amusant kan verteld worden.
Ik wil dat allemaal herlezen! Maar het is niet zeker dat ik daar nog voldoende tijd in dit ondermaanse voor zal hebben.
Er zit ook fictionele literatuur in de kast van de vergeten boeken. De verzamelde werken van Cyriel Buysse, ooit gekocht à twintig frank de kilo in de verkoop van de afgeschreven boeken van de Lierse bibliotheek. En ten slotte nog alles van Walter Van den Broeck. Ik denk nog altijd: ‘later als ik groot ben, word ik een Walter Van den Broeck’. Maar eerst Paustovsky, Thompson en Zeldin herlezen. En als er dan nog tijd overblijft, ja dan misschien ga ik zelf ook nog eens een grote Vlaamse historische roman schrijven. Inspiratie genoeg in de kast van de vergeten boeken.