maandag 23 september 2019

You spend your life waiting for a moment that just don't come


Bruce Springsteen en ik. 
The Boss wordt 70, en daarom dit autobiografische intermezzo. Maar ook het alledaagse is politiek. 






Growing up


In mijn herinnering was de zomer van 1972 aan de koele kant en regende het meer dan normaal. Tijdens die zomermaanden, nadat ik de deur van de middelbare school met grote opluchting achter mij had dichtgetrokken, verloor ik ook mijn interesse in popmuziek.

Dat was in mijn adolescentenjaren wel anders geweest. Tijdens mijn middelbareschooljaren waren mijn oren als het ware vastgegroeid aan het transitorradiootje, dat ik werkelijk overal mee naartoe nam. Ik luisterde fanatiek naar de piratenzenders Radio London en Radio Caroline, die continu popmuziek draaiden, tussen de commercials voor sigaretten, bier en shampoo door. In augustus 1967 werden die Engelse piraten door een wet van de labourregering van Harold Wilson uit de lucht gehaald. Het was voor mij de eerste keer dat ik een bloedhekel aan officieel gezag voelde opkomen.

Met familiaal gezag had ik het hoe dan ook altijd al moeilijk gehad. Gelukkig waren mijn ouders niet echt in mij geïnteresseerd. Ze hadden het te druk achter de toog in hun eigen café, en voor de toog in de andere cafés in het dorp en omstreken. Dat heeft me niet belet om later zelf een poging te ondernemen een gezin te stichten. Dat Harold Wilson een socialist was, heeft me ook niet tegengehouden om socialist te worden. Maar dat kwam later.

Na de gedwongen torpedering van de piratenzenders was er nog aanbod genoeg, al moest je wat meer moeite doen om ze op de AM frequentieband te vinden. De Nederlandse en Engelse uitzendingen van de legale piraat Radio Luxemburg bleven door de ether deinen, dichtbij of ver weg, afhankelijk van atmosferische omstandigheden. Veronica, de Hollandse piraat, was niet mijn ding. Teveel Nederlandstalige muziek, voor zover ik me herinner.

Ook de BRT besefte dat opera en belcanto en fanfaremuziek niet echt bijdroegen aan het verkrijgen van een jonger luisterpubliek. De piratenstations waren de inspiratiebron voor Rudi’s club met Rudi Sinia en Zaki op woensdagnamiddag en van de ‘popsectie’ van Jan Schoukens en onder andere Mike Verdrengh, op zaterdag. Die popsectie was ook het embryo van wat later Studio Brussel zou worden.

Dàt en de wekelijkse TTT-bladzijden in Humo, waaruit ik, zoals velen van mijn vrienden, liedjesteksten en foto’s knipte en die dan later gerangschikt per groep in schriftjes plakte, zorgden ervoor dat ik een encyclopedische kennis van het popuniversum kreeg. Je moest ook  moeite doen om bij te blijven, want er kwamen voortdurend nieuwe groepen en idolen bij.  Ïk heb ooit een dergelijk schriftje teruggevonden: de Bee Gees, Kinks, Monkees en Beatles waren de sterren in mijn muziekuniversum. En  zowaar de Tremeloes, waarvan ik even dacht dat ze ook werkelijk van Tremelo afkomstig waren.

Maar die overmatige interesse in Engelse en Amerikaanse hitmuziek was helemaal verleden tijd toen ik in oktober 1972  naar Leuven verkaste, met het voornemen gechiedenis te gaan studeren. In mijn herinnering was Leuven in die tijd een drukke en kille stad, waar de nerveuze sfeer van de woelige jaren na ’68 nog steeds voelbaar was in de aula’s en de drankgelegenheden. In mijn nieuwe leven had ik geen tijd meer om de godganse dag naar de radio te luisteren.  Ik heb maar een paar maanden de lessen regelmatig gefrekwenteerd, daar lag het niet aan. Zoals voor meer jongeren van mijn generatie werd wereldverbetering een fulltime bezigheid. Dat betekende veel vergaderen, ambras maken met andersdenkende wereldverbeteraars en de resterende tijd de kroeg induiken.

Het Leuvense caféwezen bestond grosso modo uit drie soorten drankgelegenheden: volkse etablissementen waar nurks mompelende autochtonen Peterman dronken en Stella in ongeribbelde glazen, de klassieke studentencafés, die etnisch gesegregeerd waren en waar niks te beleven viel en ten slotte de donkere kroegen, die biotopen van nachtelijke revolutie waren. Van de Kroeg via Politika naar Den Appel en bij het naar huis strompelen een afzakkertje in De Splinter. Dat was mijn dagelijkse calvarie door de stad.

In die kroegen overheerste het geluid van stemmen, van discussies die nooit stopten en nergens naartoe gingen. Maar er was ook muziek. Naast het serveren van drank, behoorde het draaien van platen tot de taakinvulling van de barmannen en -meiden. Omdat ze al hun handen vol hadden met het bedienen van de clientèle, werd daar niet veel werk van gemaakt. Meestal namen ze schijnbaar blindelings een langspeelplaat uit de beschikbare voorraad en werd die volledig afgespeeld. Met wat geluk pastte de muziek min of meer bij de ambiance.  Er was barpersoneel dat daar tamelijk bedreven in was. Maar er waren ook psychopaten bij dat toogvolk die elke avond dezelfde muziek draaiden, omdat ze die toevallig graag hoorden. Ik herinner me een barman die onvoorwaardelijk fan was van Johny Guitar Watson. Door de overdosis van Johny’s funky geriedel,  avond na avond in mijn stamkroeg, heb ik een eeuwigdurende hekel aan funk overgehouden. In elk geval was de overheersende klank in die oorden van verderf geroezemoes. Muziek was volkomen bijkomstig achtergrondgeluid. Die armzalige kroegmuziek was de enige soundtrack van mijn ellendige studentenbestaan. Ik onderging het als auditief behang.

Het waren muzikaal niet de meest opwindende tijden, in die eerste helft van de zeventiger jaren. Van de  ‘progresssieve’ rock van Yes en consoorten kreeg ik hoofdpijn.  Daarnaast floreerde in de donkerste kroegen de boerenfluitjesfolk. Bij de Dubliners kon ik me nog indenken dat het gezellig is om met maten veel bier te drinken onder het zingen van een kroeghymne. Maar Amazing Blondel of Alan Stivell, waarvoor het langharig tuig in die jaren in zwijm viel, betekenden voor mij een volstrekt overbodige revival van terecht vergeten volksmuziek. Om van de Leuvense helden Rum nog te zwijgen. De aula’s en de tot gammele concertzaal omgebouwde mensa’s stroomden vol.

Het eerste concert dat ik in Leuven zag was er één van Fairport Convention, wier frontman Dave Swarbrick zowaar een violist was. Violen! Voor de ongecultiveerde boer uit de provincie die ik was, stond dat gelijk met klassieke muziek. Ik had thuis nooit één noot klassieke muziek gehoord. Folk, het zal bij mij altijd het beeld blijven oproepen van langharige jongens en meisjes in jassen van omgekeerd schaap, meestal omgeven door een doordringende patchouligeur. Voor de volledigheid: ik moest niet betalen voor dat concert want ik had me door concertorganisator Ludo Marcello, tevens cafébaas van Den Appel, in ruil voor gratis inkom en drank laten inlijven als ordehandhaver. We kregen groene T-shirts aan om ons te onderscheiden van het massaal opgekomen publiek, dat stoned of dronken of allebei was. Achteraf kreeg ik in Politika naar mijn voeten van een kroeg-amadees. Dat die ordedienst een bende fascisten in uniform was en dat ik me moest schamen. Ik dacht er niet aan mij te schamen voor gratis drank en een gratis concert.

Mijn doordeweekse bestaan in Leuven was quasi muziekloos, op seksueel vlak volstrekt maagdelijk en in wezen saai. Dat stond in schril contrast met de weekends. De weekendavonden spendeerde ik in mijn boerendorp grotendeels in een bijzonder gore, in een bouwvallige oude hoeve ondergebrachte kroeg, waar de muziek ruiger was dan die ik in de kleinburgersstad gewoon was geworden.  In Zoersel en omstreken praten jonggepensioneerden nog altijd over de Vjel, uitgebaat door Rikske van de bakker, die het concept café een eigen invulling gaf. Een café kon je het eigenlijk niet noemen en het was ook niet vergelijkbaar met de uitermate truttige dancings, zoals er in elk dorp wel een was. Wat begon als een jeugdcafé werd een nachtkeet waar volgens de goegemeente onder invloed van drugs, drank en rock ’n roll onnoemelijke dingen gebeurden. Maar dat viel in de realiteit wel mee. Die ruige muziek, die je in Leuvense cafés nauwelijks te horen kreeg kwam van groepen als Led Zeppelin, Deep Purple, Bad Company … en dat soort werk. In de Vjel had je ook een echte DJ die zijn taak serieus nam en een bepaalde sfeer probeerde op te bouwen. Als hij een pauze nam, wat zelden gebeurde, legde hij ‘In a gadda da vida’ van Iron Butterfly op, waarop de hele kroeg 17 minuten uit de bol kon gaan. In de tussentijd kon hij een pak frieten gaan kopen en rustig opeten achter zijn draaitafels.

Mijn zaterdagen volgden een vast ritueel. Hongerig, moe en ongewassen kwam ik thuis van Leuven. Ik kon me in mijn deplorabele toestand redelijk onzichtbaar maken. Meestal duurde het dan ook een paar uur voordat mijn ouders doorhadden dat ik in huis rondhing. Ik buffelde eerst goed, na een rooftocht in de koelkast en nam daarna een uitgebreid bad, zodat ik tenminste in een treffelijk staat weekend kon vieren, samen met de mooie arbeidersmeisjes, de ruige motorrijders, de boerenhippies en de eerste homo’s die voorzichtig uit de kast probeerden te komen.

Tramps like us, baby, we were born to run


Het gebeurde op zo’n zaterdagavond. Ik was net lekker rozig uit bad geklauterd, terwijl op de achtergrond het legendarische programma Domino speelde. Plots knalde er iets uit het oude transistorradiootje dat me koude rillingen gaf. In the day we sweat it out in the streets of a runaway American dream…Het was de combinatie van een overrompelende wall of sound, met een tekst die al bij de eerste beluistering duidelijk maakte waarover het ging en een rauwe stem met een mateloze energie. Ik besefte onmiddellijk wat ik in mijn diepste binnenste altijd moest geweest zijn: een schooier, geboren om te zwerven.

Ik was er niet goed van. Ik hoorde de presentatrice, Annemie Coppieters of Chris Jonkers, de zoete stemmen die van Domino dat nooit te vergeten legendarische programma maakten, vertellen dat het de nieuwe plaat van Bruce Springsteen was. Ik kende Springsteen niet echt. Ik had ergens gelezen dat het een begenadigd performer was, maar ik was me er niet van bewust dat ik ooit al iets van hem had gehoord. De twee LP’s die hij al gemaakt had, hoorden in elk geval niet tot het Leuvense kroegrepertoire. Born to Run later overigens ook niet.

Ik wist het direct: dit is mijn man! De toekomst van de Rock ’n Roll, volgens Jon Landau van Rolling Stone, die later zijn steun en toeverlaat zou worden. Born to run was overdonderend. Ik vroeg later die avond aan de DJ van de Vjel of hij iets van Springsteen had. Nee dus. Ik kon hem ook niet overtuigen om daar snel iets aan te doen. De man kende wel iets van muziek, maar was ook nogal eigenzinnig.

Maar goed, de ontdekking van Springsteen gaf me het gevoel lid te worden van een voorlopig nog klein genootschap dat het muzikale licht had gezien en dat precies wist wat ‘Everybody is out on the run tonight but there's no place left to hide, betekende. Dit was muziek die van outsiders de voorhoede maakte. De voorhoede van degenen die ontsnappen aan de lamlendigheid door met een mooi arbeidersmeisje op de passagiersstoel van je armemensenauto weg te rijden, naar elders, waar het leven veel opwindender is. Nu goed, bij mij was dat vanachter op de fiets. Ik mocht de auto van mijn gierige ouwe toch nooit gebruiken. Ver zouden onze zwerftochten nooit geraken, maar op zijn minst tot in Pulderbos, het dorp waar men tijdens de kermis bier uit emmers drinkt. Qua ontsnappen uit de alledaagsheid stelde dat niet zoveel voor, maar het was al een dorp verder en men zou ons daar tenminste even onze gang laten gaan.

Na de ontdekking van mijn nieuwe muzikale held ging mijn bestaan in twee werelden verder. In de week de wereld verbeteren en tussendoor een diploma trachten te halen en op zaterdag het echte leven bij het volk waar mijn wortels lagen. Het bewaren van die band met mijn roots was voor mij enorm belangrijk. Het was het besef dat je afkomst je nooit loslaat ook al gaat het leven zijn onvermijdelijke en onvoorspelbare gang.

Ik dacht in Springsteen een gelijkgestemde ziel getroffen te hebben, wiens muziek perfect bij mijn gemoedgesteldheid aansloot. Ik hoorde daarin de zoektocht naar wortels, de heimwee naar waar je vandaan komt en de ongrijpbaarheid van wat steeds verder van je af ligt, maar toch onlosmakelijk verankerd zit in wie je bent. Een zoektocht die een onuitputtelijke bron van inspiratie is, die uitkomt bij de existentiële vraag: wat betekent ‘my hometown’ nog voor ‘a rich man in a poor man’s shirt’? Je bent voortdurend op zoek naar een manier om aan de alledaagsheid te ontsnappen, maar uiteindelijk kan je niet loskomen van waar je vandaan komt en wie je echt bent. Zwei Seelen wohnen ach in meiner Brust. Ik denk dat mijn blijvende fascinatie met Springsteen sinds die regenachtige zaterdagavond, ergens in de vroege herfst van 1975, vooral daarmee te maken heeft.

Mijn dubbelleven: tijdens de week trachten te ontsnappen aan de alledaagsheid van het studentenbestaan door de revolutionair te spelen om in het weekend te beseffen dat het echte leven alledaags is en  dat je daar niet aan kan ontsnappen. Niet toevallig was mijn toekomstige allerliefste uit mijn dorp afkomstig, maar leerde ik haar kennen in Leuven …

Now you can’t break the ties that bind


De sombere jaren tachtig betekenden het definitieve einde van het gouden naoorlogse tijdperk. Crisis, jeugdwerkloosheid, kernraketten en oorlogsdoem, dat stond ons babyboomers te wachten.

1980 was het jaar van The River. In zijn autobiografie zegt Springsteen over deze dubbel LP: ‘Finally the commitments of home, blood and marriage ran throug the album as I tried to understand where these things might fit in my own life’. De song zelf is gebaseerd op het echte levensverhaal van Virginia, de zus van Springsteen en haar man, een werkloze bouwvakker. “That’s my life” zei ze tegen haar broer. Springsteen noemde die uitspraak de beste recensie die hij van een van zijn songs ooit heeft gekregen.

The River kon evengoed over het leven van mijn allerliefste en mezelf gaan, toen we in dezelfde periode onze jeugd achter ons lieten. Mijn lief werd zwanger na een zwoele zomernacht in augustus 1979, toen we ons verloren in elkaars armen en de wereld daarbuiten even niet meer leek te bestaan. Veel te jong, zonder inkomen en zonder plannen, trouwden we enkele maanden later met als enige zekerheid dat hemelse dauw niet genoeg is om van rond te komen. Met het kindje op komst was het eerste wat ik moest doen, werk zoeken om het gezin in leven te houden. Ik nam een job aan in een stoffige ministeriebibliotheek, waar geen kat kwam, maar wat wel zorgde voor brood op de plank. Het ongedroomde ambtenarenleven, van negen tot vijf en vanaf maandag aftellen tot het weekend. Now all them things that seemed so important, well mister they vanished right into the air…Het burgerlijke leven, elke dag volgens het zelfde scenario, had me voor altijd in zijn greep. De dingen die belangrijk leken te zijn, wild leven en stenen proberen te verleggen in de stroom van een voorbijkolkende wereld, verdwenen in het niets.

We probeerden jaren een gezin te worden, met na enige tijd twee bloemen van dochters die ik op sleeptouw nam tijdens urenlange dwaaltochten door de stad. Terwijl ik hen opmerkzaam trachtte te maken voor het vele wonderlijke dat de wereld rond ons te bieden heeft: een boot op de machtige stroom, een schilderij in een museum, eekhoorns in het park, het liedje van een straatmuzikant …

Maar tegelijkertijd bleef het knagen: de heimwee naar een leven dat anders had kunnen zijn. Maar de verplichtingen van thuis, familie en huwelijk waren banden die mij vastketenden aan een dagelijkse realiteit met onvervulde wensen en een gebrek aan toekomst.

Het gezin waarin we alletwee zoveel hadden geïnvesteerd, verbrokkelde voor onze ogen en mijn allerliefste werd de allerliefste van iemand anders. Ze vond ten slotte het geluk dat ik haar niet had kunnen geven.

Op 19 juni 1988 was ik bij het concert dat Springsteen op de paardenrenbaan van Vincennes in Parijs gaf tijdens zijn Tunnel of Love Express Tour, met een podiumsetting die moest duidelijk maken dat liefde kan vergeleken worden met een angstaanjagende kermisattractie. Het was een paar weken nadat ons huwelijk voor altijd op de klippen was gelopen. Now look at me baby, struggling to do everything right.  And then it all falls apart when out go the lights’.  Brilliant disguise vertaalde wat ik zelf voelde op dat moment. De man die naar best vermogen zijn best had gedaan, was eigenlijk iemand anders, dan wie hij werkelijk was. Maar ik had dat jarenlang goed kunnen verbergen. Door dat te beseffen, was dat concert een loutering die op het goede moment kwam. Wat mij bond, gooide ik van me af en ik zou jaren als lonely pilgrim mijn weg verderzetten

Glory days (And I hope when I get old I don't sit around thinking about it, but I probably will)

De muziek van Springsteen was belangrijk voor me geweest in die moeilijke jaren van mijn huwelijk. Ze gaven betekenis en houvast. En ook hoop, omdat de boodschap steeds was dat het leven een zoektocht is, langs kronkelwegen, over hoge bergen en door diepe dalen.

Met mijn herwonnen vrijheid en een toekomst die meer perspectieven bood omdat er niet langer een grendel op zat, verdween Springsteen als zingever meer en meer naar de achtergrond. Hij bleef voor mij wat hij in wezen is: een van de meest fenomenale performers en songschrijvers die de Rock and Roll ooit heeft voortgebracht. Mijn leven  ging voorspoedig verder, met een nieuwe job, die meer verassingen in zich had, dan het grauwe ambtenarenbestaan van voorheen. Met nieuwe liefdes, een derde bloemendochter en uiteindelijk ook een teruggevonden oude liefde uit de glory days van lang geleden.

Ik bleef alle nieuwe cd’s van mijn muzikale held kopen en zag nog een zestal concerten die allemaal gedenkwaardig waren. James Miller, de Amerikaanse rock and roll-historicus omschrijft het rockgebeuren als ‘a common experience and a private obession’. De concerten van Springsteen beantwoorden daar perfect aan. Je voelt dat degene die op het podium altijd het beste van zichzelf geeft, voor alle aanwezigen iets speciaals te betekenen heeft dat zich omzet in een bevrijdende collectieve ervaring. Wie het nooit heeft meegemaakt, kan dat moeilijk bevatten. De clip van Dream Baby Dream, die tegelijk ook een hommage is aan Clarence Clemmons en Danny Federici, de overleden groepsleden van de E-Street Band, geeft een idee van wat Bruce bij de aanwezigen teweeg brengt. Dat zag ik ook bij een jong meisje, van hooguit een jaar of achttien, dat naast ons stond tijdens het concert van de Wrecking Ball Tour in mei 2012 in Keulen. Toen the Boss The River inzette, liet zij haar tranen de vrije loop. Die song is van lang voor haar geboorte, maar zij werd zichtbaar meegezogen in de tijdloosheid van het verhaal over Virginia en haar man. Misschien was dat ook het verhaal van haar eigen ouders…

De jaren schijnen geen vat te hebben op Springsteen. Ik kan dat over mezelf niet zeggen. Enkele jaren geleden zag ik de dood in de ogen. Een wonderbaarlijke operatie en de steun van mijn geliefden, redden mijn leven en gaven me terug voor jaren energie. Maar voor mij was dat ook het sein om het kalmer aan te gaan doen. Het pensioen en alle tijd die je daarmee terugwint, brachten rust en berusting. Ook ik had me voorgenomen nooit nog naar de glorieuze dagen van vroeger te verlangen, eens het zover zou zijn. Maar Bruce had gelijk. Je doet het toch. Als de avondschemering komt, leun ik dus af en toe achterover en denk ik terug aan wat ooit was of ooit had kunnen zijn.  Met muziek op de achtergrond en mijn Jersey Girl aan mijn zij, die me na verloop van tijd zegt “kom, het is al laat, laat ons gaan slapen en nog wat babbelen in bed”.


*citaten en sommige zinsneden in dit stukje zijn afkomstig uit Born to Run, de autobiografie van Bruce Springsteen (Nederlandse vertaling Uitgeverij Het Spectrum 2016).




DE KOERS VAN CONNER De twijfels van een langjarig partijlid

Dit blogbericht is een herwerkte versie van een bijdrage die in mei 2023 online werd gepubliceerd op de website  www.sampol.be  in de aanloo...